Brott: schwedische und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Übersicht

Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten

brott:
- breuk; fractuur; misdaad; misdrijf; vergrijp; overtreding; wandaad; schanddaad; delict; wetsovertreding; Crime; fracturen; overtredingen; vergrijpen; verdragsschending
Wiktionary:
- brott → misdaad, misdrijf
- brott → misdaad, breuk, overtreding

Schwedisch

Detailübersetzungen für brott (Schwedisch) ins Niederländisch

brott (fraktur)
de breuk; de fractuur
- breuk [de ~] Nomen
- fractuur [de ~ (v)] Nomen
brott
de misdaad; het misdrijf; het vergrijp; de overtreding; de wandaad; de schanddaad; de delict; de wetsovertreding
- misdaad [de ~] Nomen
- misdrijf [het ~] Nomen
- vergrijp [het ~] Nomen
- overtreding [de ~ (v)] Nomen
- wandaad [de ~] Nomen
- schanddaad [de ~] Nomen
- delict [de ~] Nomen
- wetsovertreding [de ~ (v)] Nomen
brott
Crime
- Crime
brott (frakturer)
de fracturen
- fracturen [de ~] Nomen, Plural
brott (övergrepp)
de overtredingen; de vergrijpen
- overtredingen [de ~] Nomen, Plural
- vergrijpen [de ~] Nomen, Plural
brott (överträdelse)
verdragsschending
- verdragsschending [znw.] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
breuk	brott; fraktur	avbrott; bit; bråkdel; inbrytande; spricka; stycke
delict	brott	delikt; lagöverträdelse
fracturen	brott; frakturer
fractuur	brott; fraktur
misdaad	brott
misdrijf	brott
overtreding	brott	delikt; lagöverträdelse
overtredingen	brott; övergrepp
schanddaad	brott	nesa; skam; skymf; vanära
verdragsschending	brott; överträdelse
vergrijp	brott	delikt; lagöverträdelse
vergrijpen	brott; övergrepp
wandaad	brott	grymhet; ohygglighet; skändlighet
wetsovertreding	brott
Not Specified	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
Crime	brott

brott

noun

een handeling die een ernstig vergrijp tegen het wetboek van strafrecht is
- misdaad → brott
een misdaad of delict
- misdrijf → brott

Cross Translation:

From	To	Via
• brott	→ misdaad	↔ crime — act violating the law
• brott	→ breuk	↔ Bruch — das körperliche Brechen, Zertrennen eines Gegenstandes; Materials; der Ort des Brechens; ein Auseinander gehen, Trennen im weitesten Sinne von Gegenständen, Materialien, Verbindungen, Zusammenschlüssen
• brott	→ breuk	↔ Bruch — Anatomie: eine Knochenfraktur bei Menschen und Tieren
• brott	→ breuk	↔ Bruch — ein einhalten einer Vereinbarung, Vertrages, Übereinkunft
• brott	→ breuk	↔ Bruch — das (gewaltsame) Auflösen, Lösen einer Verbindung
• brott	→ breuk	↔ fracture — rupture avec effort.
• brott	→ overtreding	↔ infraction — transgression, contravention, violation d’une loi, d’un ordre, d’un engagement, etc.