Schwedisch
Detailübersetzungen für farsot (Schwedisch) ins Niederländisch
farsot: (*Wort und Satz getrennt)
- far: papa; vader; ouder
- sot: roet; lampzwart
- söt: leuk; grappig; komisch; lachwekkend; geestig; komiek; lollig; geinig; koddig; mooi; knap; schoon; bevallig; welgemaakt; zoet; zoetsmakend; suikerig; suikerachtig
- fara: onraad; bezorgd wezen; in zorg zijn; bevreesdheid
- får: schapen; lammeren
- få: mogen; willen; moeten; halen; pakken; believen; weinig; luttel; opdoen; oplopen; onverlangd krijgen