Ålder: schwedische und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Übersicht

Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten

ålder:
- leeftijd; eeuw; honderd jaar; ouderdom; era; jaartelling; tijdrekening; periode; epoch; epoche; tijdperk; tijdvak; tijdsgewricht; tijdsverloop; oudheid
Wiktionary:
- ålder → leeftijd, ouderdom, era, tijdperk, tijd, epoch

Schwedisch

Detailübersetzungen für ålder (Schwedisch) ins Niederländisch

ålder
de leeftijd
- leeftijd [de ~ (m)] Nomen
ålder
de eeuw; honderd jaar
- eeuw [de ~] Nomen
- honderd jaar [znw.] Nomen
ålder
de ouderdom
- ouderdom [de ~ (m)] Nomen
ålder (tidsräkning)
de era; de jaartelling; de tijdrekening
- era [de ~] Nomen
- jaartelling [de ~ (v)] Nomen
- tijdrekening [de ~ (v)] Nomen
ålder (period)
de periode; epoch; de epoche; het tijdperk; het tijdvak; de era; het tijdsgewricht; het tijdsverloop
- periode [de ~ (v)] Nomen
- epoch [znw.] Nomen
- epoche [de ~ (v)] Nomen
- tijdperk [het ~] Nomen
- tijdvak [het ~] Nomen
- era [de ~] Nomen
- tijdsgewricht [het ~] Nomen
- tijdsverloop [het ~] Nomen
ålder (livslängd; livstid)
de oudheid
- oudheid [de ~ (v)] Nomen

Cross Translation:

From	To	Via
• ålder	→ leeftijd; ouderdom	↔ age — part of the duration of a being or thing between its beginning and any given time
• ålder	→ era; tijdperk; tijd; epoch	↔ age — particular period of time in history
• ålder	→ era; tijdperk	↔ age — great period in the history of the Earth
• ålder	→ leeftijd; ouderdom	↔ âge — Période écoulée depuis la naissance