Niederländisch
Detailübersetzungen für stremmen (Niederländisch) ins Schwedisch
stremmen:
-
stremmen (blokkeren)
-
stremmen (stijf worden)
Konjugationen für stremmen:
o.t.t.
- strem
- stremt
- stremt
- stremmen
- stremmen
- stremmen
o.v.t.
- stremde
- stremde
- stremde
- stremden
- stremden
- stremden
v.t.t.
- ben gestremd
- bent gestremd
- is gestremd
- zijn gestremd
- zijn gestremd
- zijn gestremd
v.v.t.
- was gestremd
- was gestremd
- was gestremd
- waren gestremd
- waren gestremd
- waren gestremd
o.t.t.t.
- zal stremmen
- zult stremmen
- zal stremmen
- zullen stremmen
- zullen stremmen
- zullen stremmen
o.v.t.t.
- zou stremmen
- zou stremmen
- zou stremmen
- zouden stremmen
- zouden stremmen
- zouden stremmen
diversen
- strem!
- stremt!
- gestremd
- stremmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für stremmen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avspärra | blokkeren; stremmen | |
bli stel | stijf worden; stremmen | |
blockera | blokkeren; stremmen | afbreken; blokkeren; doen ophouden; hinderen; onderbreken; onmogelijk maken; storen |
stelna | stijf worden; stremmen | hard worden; op hetzelfde niveau blijven; stagneren; verharden; verstarren; verstenen; verstijven |
Wiktionary Übersetzungen für stremmen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stremmen | → koagulera; levra sig; ysta sig; löpna; skära sig; flocka sig; klumpa sig | ↔ gerinnen — zusammenklumpen und ausfallen einer Substanz aus einer Suspension oder Lösung |