Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für vomeren (Niederländisch) ins Schwedisch
vomeren:
Konjugationen für vomeren:
o.t.t.
- vomeer
- vomeert
- vomeert
- vomeren
- vomeren
- vomeren
o.v.t.
- vomeerde
- vomeerde
- vomeerde
- vomeerden
- vomeerden
- vomeerden
v.t.t.
- heb gevomeerd
- hebt gevomeerd
- heeft gevomeerd
- hebben gevomeerd
- hebben gevomeerd
- hebben gevomeerd
v.v.t.
- had gevomeerd
- had gevomeerd
- had gevomeerd
- hadden gevomeerd
- hadden gevomeerd
- hadden gevomeerd
o.t.t.t.
- zal vomeren
- zult vomeren
- zal vomeren
- zullen vomeren
- zullen vomeren
- zullen vomeren
o.v.t.t.
- zou vomeren
- zou vomeren
- zou vomeren
- zouden vomeren
- zouden vomeren
- zouden vomeren
diversen
- vomeer!
- vomeert!
- gevomeerd
- vomerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vomeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kasta upp | braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren | naar boven gooien; omhoogwerpen; opwerpen |
kräkas | braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken |
spy | braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken |