Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für groeperen (Niederländisch) ins Schwedisch
groeperen:
-
groeperen (indelen; ordenen; arrangeren; systematiseren)
-
groeperen
Konjugationen für groeperen:
o.t.t.
- groepeer
- groepeert
- groepeert
- groeperen
- groeperen
- groeperen
o.v.t.
- groepeerde
- groepeerde
- groepeerde
- groepeerden
- groepeerden
- groepeerden
v.t.t.
- heb gegroepeerd
- hebt gegroepeerd
- heeft gegroepeerd
- hebben gegroepeerd
- hebben gegroepeerd
- hebben gegroepeerd
v.v.t.
- had gegroepeerd
- had gegroepeerd
- had gegroepeerd
- hadden gegroepeerd
- hadden gegroepeerd
- hadden gegroepeerd
o.t.t.t.
- zal groeperen
- zult groeperen
- zal groeperen
- zullen groeperen
- zullen groeperen
- zullen groeperen
o.v.t.t.
- zou groeperen
- zou groeperen
- zou groeperen
- zouden groeperen
- zouden groeperen
- zouden groeperen
en verder
- ben gegroepeerd
- bent gegroepeerd
- is gegroepeerd
- zijn gegroepeerd
- zijn gegroepeerd
- zijn gegroepeerd
diversen
- groepeer!
- groepeert!
- gegroepeerd
- groeperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für groeperen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gruppera | arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren | classificeren; groep; rangschikken |
kombinera | groeperen | combineren; een combinatie maken; samenschikken |
Computerübersetzung von Drittern: