Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für opvreten (Niederländisch) ins Schwedisch
opvreten:
-
opvreten (oppeuzelen)
-
opvreten (verslinden; verzwelgen)
-
opvreten (verslinden; verzwelgen; oppeuzelen)
-
opvreten (verslinden; verorberen)
-
opvreten (opeten; vreten)
Konjugationen für opvreten:
o.t.t.
- vreet op
- vreet op
- vreet op
- vreten op
- vreten op
- vreten op
o.v.t.
- vrat op
- vrat op
- vrat op
- vraten op
- vraten op
- vraten op
v.t.t.
- heb opgevreten
- hebt opgevreten
- heeft opgevreten
- hebben opgevreten
- hebben opgevreten
- hebben opgevreten
v.v.t.
- had opgevreten
- had opgevreten
- had opgevreten
- hadden opgevreten
- hadden opgevreten
- hadden opgevreten
o.t.t.t.
- zal opvreten
- zult opvreten
- zal opvreten
- zullen opvreten
- zullen opvreten
- zullen opvreten
o.v.t.t.
- zou opvreten
- zou opvreten
- zou opvreten
- zouden opvreten
- zouden opvreten
- zouden opvreten
en verder
- is opgevreten
- zijn opgevreten
diversen
- vreet op!
- vreet op!
- opgevreten
- opvretend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze