Niederländisch
Detailübersetzungen für dutten (Niederländisch) ins Schwedisch
dutten:
-
dutten (een dutje doen)
-
dutten (dommelen; sluimeren; doezelen; soezen)
Konjugationen für dutten:
o.t.t.
- dut
- dut
- dut
- dutten
- dutten
- dutten
o.v.t.
- dutte
- dutte
- dutte
- dutten
- dutten
- dutten
v.t.t.
- heb gedut
- hebt gedut
- heeft gedut
- hebben gedut
- hebben gedut
- hebben gedut
v.v.t.
- had gedut
- had gedut
- had gedut
- hadden gedut
- hadden gedut
- hadden gedut
o.t.t.t.
- zal dutten
- zult dutten
- zal dutten
- zullen dutten
- zullen dutten
- zullen dutten
o.v.t.t.
- zou dutten
- zou dutten
- zou dutten
- zouden dutten
- zouden dutten
- zouden dutten
diversen
- dut!
- dut!
- gedut
- duttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für dutten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
slummer | dutten; gedut | sluimer; sluimeren; sluimering |
tupplur | dutten; gedut | dommel; dutje; hazenslaap; hazenslaapje; tukje; uiltje |
vila | rusttijd; steuntje | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dåsa | doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen | gedachteloos zijn; sluimeren; suffen; verborgen aanwezig zijn |
slumra | dutten; een dutje doen | indommelen; indutten; insluimeren; sluimeren; verborgen aanwezig zijn; wegzakken |
ta en tupplur | dutten; een dutje doen | |
vila | dutten; een dutje doen | pauzeren; relaxen; rusten; uitrusten; verpozen |