Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. inperken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inperken (Niederländisch) ins Schwedisch

inperken:

inperken Verb (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)

  1. inperken (beperken; inkapselen; limiteren; indammen)
    begränsa; inskränka
    • begränsa Verb (begränsar, begränsade, begränsat)
    • inskränka Verb (inskränker, inskränkte, inskränkt)
  2. inperken (verminderen; reduceren; afnemen; )
    korta in; göra mindre
    • korta in Verb (kortar in, kortade in, kortat in)
    • göra mindre Verb (gör mindre, gjorde mindre, gjort mindre)

Konjugationen für inperken:

o.t.t.
  1. perk in
  2. perkt in
  3. perkt in
  4. perken in
  5. perken in
  6. perken in
o.v.t.
  1. perkte in
  2. perkte in
  3. perkte in
  4. perkten in
  5. perkten in
  6. perkten in
v.t.t.
  1. heb ingeperkt
  2. hebt ingeperkt
  3. heeft ingeperkt
  4. hebben ingeperkt
  5. hebben ingeperkt
  6. hebben ingeperkt
v.v.t.
  1. had ingeperkt
  2. had ingeperkt
  3. had ingeperkt
  4. hadden ingeperkt
  5. hadden ingeperkt
  6. hadden ingeperkt
o.t.t.t.
  1. zal inperken
  2. zult inperken
  3. zal inperken
  4. zullen inperken
  5. zullen inperken
  6. zullen inperken
o.v.t.t.
  1. zou inperken
  2. zou inperken
  3. zou inperken
  4. zouden inperken
  5. zouden inperken
  6. zouden inperken
en verder
  1. ben ingeperkt
  2. bent ingeperkt
  3. is ingeperkt
  4. zijn ingeperkt
  5. zijn ingeperkt
  6. zijn ingeperkt
diversen
  1. perk in!
  2. perkt in!
  3. ingeperkt
  4. inperkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inperken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
begränsa beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; dempen; matigen; omlijnen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen
göra mindre afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen kleiner maken; minder maken; minimaliseren; verkleinen
inskränka beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren beknotten; beperken; dempen; matigen; temperen; zich matigen
korta in afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkorten; korten; minder maken; minimaliseren; verkrappen

Wiktionary Übersetzungen für inperken:


Cross Translation:
FromToVia
inperken begränsa; inskränka confine — to restrict; to keep within bounds