Niederländisch
Detailübersetzungen für verzetten (Niederländisch) ins Schwedisch
verzetten:
-
verzetten (tegenspartelen; protesteren; tegenstribbelen)
-
verzetten (verplaatsen; disloqueren; verschuiven; verleggen; verschikken; roeren; vervoeren)
-
verzetten (plaats maken; verplaatsen; opschuiven)
Konjugationen für verzetten:
o.t.t.
- verzet
- verzet
- verzet
- verzetten
- verzetten
- verzetten
o.v.t.
- verzette
- verzette
- verzette
- verzetten
- verzetten
- verzetten
v.t.t.
- heb verzet
- hebt verzet
- heeft verzet
- hebben verzet
- hebben verzet
- hebben verzet
v.v.t.
- had verzet
- had verzet
- had verzet
- hadden verzet
- hadden verzet
- hadden verzet
o.t.t.t.
- zal verzetten
- zult verzetten
- zal verzetten
- zullen verzetten
- zullen verzetten
- zullen verzetten
o.v.t.t.
- zou verzetten
- zou verzetten
- zou verzetten
- zouden verzetten
- zouden verzetten
- zouden verzetten
diversen
- verzet!
- verzet!
- verzet
- verzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze