Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. hanteren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für hanteren (Niederländisch) ins Schwedisch

hanteren:

hanteren Verb (hanteer, hanteert, hanteerde, hanteerden, gehanteerd)

  1. hanteren (bezigen; gebruiken; gebruik maken van)
    använda
    • använda Verb (använder, använde, använt)

Konjugationen für hanteren:

o.t.t.
  1. hanteer
  2. hanteert
  3. hanteert
  4. hanteren
  5. hanteren
  6. hanteren
o.v.t.
  1. hanteerde
  2. hanteerde
  3. hanteerde
  4. hanteerden
  5. hanteerden
  6. hanteerden
v.t.t.
  1. heb gehanteerd
  2. hebt gehanteerd
  3. heeft gehanteerd
  4. hebben gehanteerd
  5. hebben gehanteerd
  6. hebben gehanteerd
v.v.t.
  1. had gehanteerd
  2. had gehanteerd
  3. had gehanteerd
  4. hadden gehanteerd
  5. hadden gehanteerd
  6. hadden gehanteerd
o.t.t.t.
  1. zal hanteren
  2. zult hanteren
  3. zal hanteren
  4. zullen hanteren
  5. zullen hanteren
  6. zullen hanteren
o.v.t.t.
  1. zou hanteren
  2. zou hanteren
  3. zou hanteren
  4. zouden hanteren
  5. zouden hanteren
  6. zouden hanteren
en verder
  1. is gehanteerd
  2. zijn gehanteerd
diversen
  1. hanteer!
  2. hanteert!
  3. gehanteerd
  4. hanterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für hanteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
använda bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; inspannen; moeite geven; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; utiliseren; van kracht zijn; verbruiken

Wiktionary Übersetzungen für hanteren:


Cross Translation:
FromToVia
hanteren handskas med handle — to manage skillfully

Verwandte Übersetzungen für hanteren