Niederländisch
Detailübersetzungen für opgeven (Niederländisch) ins Schwedisch
opgeven:
-
opgeven (inschrijven)
-
opgeven (stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen)
-
opgeven (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; staken; uitscheiden)
-
opgeven (subscriberen; aanmelden; inschrijven; intekenen)
-
opgeven (capituleren; zich overgeven)
-
opgeven (de brui geven aan)
-
opgeven (prijsgeven; opofferen)
-
opgeven (capituleren; zich overgeven; overgeven; uitleveren)
-
opgeven (hoop opgeven)
Konjugationen für opgeven:
o.t.t.
- geef op
- geeft op
- geeft op
- geven op
- geven op
- geven op
o.v.t.
- gaf op
- gaf op
- gaf op
- gaven op
- gaven op
- gaven op
v.t.t.
- heb opgegeven
- hebt opgegeven
- heeft opgegeven
- hebben opgegeven
- hebben opgegeven
- hebben opgegeven
v.v.t.
- had opgegeven
- had opgegeven
- had opgegeven
- hadden opgegeven
- hadden opgegeven
- hadden opgegeven
o.t.t.t.
- zal opgeven
- zult opgeven
- zal opgeven
- zullen opgeven
- zullen opgeven
- zullen opgeven
o.v.t.t.
- zou opgeven
- zou opgeven
- zou opgeven
- zouden opgeven
- zouden opgeven
- zouden opgeven
en verder
- ben opgegeven
- bent opgegeven
- is opgegeven
- zijn opgegeven
- zijn opgegeven
- zijn opgegeven
diversen
- geef op!
- geeft op!
- opgegeven
- opgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opgeven (aanvragen)
Übersetzung Matrix für opgeven:
Synonyms for "opgeven":
Antonyme für "opgeven":
Verwandte Definitionen für "opgeven":
Wiktionary Übersetzungen für opgeven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opgeven | → frångå; avstå från; ge upp | ↔ abandon — to give up |
• opgeven | → glömma | ↔ bury — to put an end to; to abandon |
• opgeven | → walk over | ↔ forfeit — to give up in defeat |
• opgeven | → försaka; överge | ↔ forsake — to abandon |
• opgeven | → ge upp; ge med sig | ↔ give in — to relent or yield |
• opgeven | → sluta; sluta upp; upphöra; höra upp | ↔ quit — to give up, stop doing something |
• opgeven | → stå | ↔ say — to indicate in a written form |
• opgeven | → lämna; överge | ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à. |
• opgeven | → avsäga sig; överge; avgå; abdikera | ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions. |
• opgeven | → säga | ↔ dire — Exprimer par la parole |
• opgeven | → förlora; mista | ↔ perdre — priver de quelque chose qu’on avait, qu’on posséder. |