Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für verrekenen (Niederländisch) ins Schwedisch
verrekenen:
-
verrekenen (afbetalen; afrekenen; vereffenen)
-
verrekenen (vereffenen)
-
verrekenen (in mindering brengen; aftrekken; inhouden; afhouden)
-
verrekenen (zich bij het rekenen vergissen; zich misrekenen)
-
verrekenen (een rekenfout maken; misrekenen)
-
verrekenen
Konjugationen für verrekenen:
o.t.t.
- verreken
- verrekent
- verrekent
- verrekenen
- verrekenen
- verrekenen
o.v.t.
- verrekende
- verrekende
- verrekende
- verrekenden
- verrekenden
- verrekenden
v.t.t.
- heb verrekend
- hebt verrekend
- heeft verrekend
- hebben verrekend
- hebben verrekend
- hebben verrekend
v.v.t.
- had verrekend
- had verrekend
- had verrekend
- hadden verrekend
- hadden verrekend
- hadden verrekend
o.t.t.t.
- zal verrekenen
- zult verrekenen
- zal verrekenen
- zullen verrekenen
- zullen verrekenen
- zullen verrekenen
o.v.t.t.
- zou verrekenen
- zou verrekenen
- zou verrekenen
- zouden verrekenen
- zouden verrekenen
- zouden verrekenen
diversen
- verreken!
- verrekent!
- verrekend
- verrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verrekenen:
Computerübersetzung von Drittern: