Niederländisch
Detailübersetzungen für achteruitgaan (Niederländisch) ins Schwedisch
achteruitgaan:
achteruitgaan Verb (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
-
achteruitgaan (declineren; afnemen; minder worden)
-
achteruitgaan (vergaan; teruggaan; instorten; verteren; bezwijken; verrotten; wegrotten; tenondergaan; zinken)
-
achteruitgaan (degenereren; verworden; verderven)
-
achteruitgaan (ontaarden; degenereren; verworden; verderven)
-
achteruitgaan (terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; achteruitdeinzen)
Konjugationen für achteruitgaan:
o.t.t.
- ga achteruit
- gaat achteruit
- gaat achteruit
- gaan achteruit
- gaan achteruit
- gaan achteruit
o.v.t.
- ging achteruit
- ging achteuit
- ging achteruit
- gingen achteruit
- gingen achteruit
- gingen achteruit
v.t.t.
- ben achteruitgegaan
- bent achteruitgegaan
- is achteruitgegaan
- zijn achteruitgegaan
- zijn achteruitgegaan
- zijn achteruitgegaan
v.v.t.
- was achteruitgegaan
- was achteruitgegaan
- was achteruitgegaan
- waren achteruitgegaan
- waren achteruitgegaan
- waren achteruitgegaan
o.t.t.t.
- zal achteruitgaan
- zult achteruitgaan
- zal achteruitgaan
- zullen achteruitgaan
- zullen achteruitgaan
- zullen achteruitgaan
o.v.t.t.
- zou achteruitgaan
- zou achteruitgaan
- zou achteruitgaan
- zouden achteruitgaan
- zouden achteruitgaan
- zouden achteruitgaan
diversen
- ga achteruit!
- gaat achteruit!
- achteruitgegaan
- achteruitgaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
achteruitgaan (verminderen in kracht; afnemen)
bli svagare-
bli svagare Nomen
-