Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für verbeuren (Niederländisch) ins Schwedisch
verbeuren:
-
verbeuren
Konjugationen für verbeuren:
o.t.t.
- verbeur
- verbeurt
- verbeurt
- verbeuren
- verbeuren
- verbeuren
o.v.t.
- verbeurde
- verbeurde
- verbeurde
- verbeurden
- verbeurden
- verbeurden
v.t.t.
- heb verbeurd
- hebt verbeurd
- heeft verbeurd
- hebben verbeurd
- hebben verbeurd
- hebben verbeurd
v.v.t.
- had verbeurd
- had verbeurd
- had verbeurd
- hadden verbeurd
- hadden verbeurd
- hadden verbeurd
o.t.t.t.
- zal verbeuren
- zult verbeuren
- zal verbeuren
- zullen verbeuren
- zullen verbeuren
- zullen verbeuren
o.v.t.t.
- zou verbeuren
- zou verbeuren
- zou verbeuren
- zouden verbeuren
- zouden verbeuren
- zouden verbeuren
diversen
- verbeur!
- verbeurt!
- verbeurd
- verbeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbeuren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förlora | nederlaag; overwonnen-worden; verlies; verliezen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förlora | verbeuren | kwijt raken; verliezen; verloren gaan; wegmaken; zoek maken; zoekmaken |
förspilla | verbeuren | |
mista | verbeuren | kwijt raken; verliezen; verloren gaan |