Niederländisch
Detailübersetzungen für vergoeden (Niederländisch) ins Schwedisch
vergoeden:
-
vergoeden (schadeloosstellen; terugbetalen; afkopen)
-
vergoeden (compenseren; goedmaken)
Konjugationen für vergoeden:
o.t.t.
- vergoed
- vergoedt
- vergoedt
- vergoeden
- vergoeden
- vergoeden
o.v.t.
- vergoedde
- vergoedde
- vergoedde
- vergoedden
- vergoedden
- vergoedden
v.t.t.
- heb vergoed
- hebt vergoed
- heeft vergoed
- hebben vergoed
- hebben vergoed
- hebben vergoed
v.v.t.
- had vergoed
- had vergoed
- had vergoed
- hadden vergoed
- hadden vergoed
- hadden vergoed
o.t.t.t.
- zal vergoeden
- zult vergoeden
- zal vergoeden
- zullen vergoeden
- zullen vergoeden
- zullen vergoeden
o.v.t.t.
- zou vergoeden
- zou vergoeden
- zou vergoeden
- zouden vergoeden
- zouden vergoeden
- zouden vergoeden
diversen
- vergoed!
- vergoedt!
- vergoed
- vergoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vergoeden (restitueren)
-
vergoeden (compenseren)