Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für naderen (Niederländisch) ins Schwedisch
naderen:
-
naderen (dichterbij komen)
-
naderen (tegemoetkomen; toenaderen)
-
naderen (aanvliegen)
Konjugationen für naderen:
o.t.t.
- nader
- nadert
- nadert
- naderen
- naderen
- naderen
o.v.t.
- naderde
- naderde
- naderde
- naderden
- naderden
- naderden
v.t.t.
- ben genaderd
- bent genaderd
- is genaderd
- zijn genaderd
- zijn genaderd
- zijn genaderd
v.v.t.
- was genaderd
- was genaderd
- was genaderd
- waren genaderd
- waren genaderd
- waren genaderd
o.t.t.t.
- zal naderen
- zult naderen
- zal naderen
- zullen naderen
- zullen naderen
- zullen naderen
o.v.t.t.
- zou naderen
- zou naderen
- zou naderen
- zouden naderen
- zouden naderen
- zouden naderen
diversen
- nader!
- nadert!
- genaderd
- naderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
naderen (tegemoetkomen)
Übersetzung Matrix für naderen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
närande | naderen; tegemoetkomen | koesteren; koestering |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avancera | naderen; tegemoetkomen; toenaderen | avanceren; bevorderd worden; helpen; hogerop komen; promoten; voorschieten; voorwaarts gaan; zich opwerken |
flyga på | aanvliegen; naderen | |
nalkas | dichterbij komen; naderen | |
närma | dichterbij komen; naderen | naderbij komen |
närma sig | naderen; tegemoetkomen; toenaderen | benaderen; toenaderen; voorschieten |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
närande | voedend; voedzaam |