Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. zwammen:
  2. zwam:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für zwammen (Niederländisch) ins Schwedisch

zwammen:

zwammen Verb (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)

  1. zwammen (praten; spreken; wauwelen; )
    säga; snacka; prata; konversera; tala om; berätta; tala; sladdra; pladdra
    • säga Verb (säger, sa, sagt)
    • snacka Verb (snackar, snackade, snackat)
    • prata Verb (pratar, pratade, pratat)
    • konversera Verb (konverserar, konverserade, konverserat)
    • tala om Verb (talar om, talade om, talat om)
    • berätta Verb (berättar, berättade, berättat)
    • tala Verb (talar, talade, talat)
    • sladdra Verb
    • pladdra Verb (pladdrar, pladdrade, pladdrat)
  2. zwammen (kletspraat verkopen; lullen; zwetsen; zeveren)
    tramsa; svamla; flamsa; prata smörja
    • tramsa Verb (tramsar, tramsade, tramsat)
    • svamla Verb (svamlar, svamlade, svamlat)
    • flamsa Verb (flamsar, flamsade, flamsat)
    • prata smörja Verb (pratar smörja, pratade smörja, pratat smörja)

Konjugationen für zwammen:

o.t.t.
  1. zwam
  2. zwamt
  3. zwamt
  4. zwammen
  5. zwammen
  6. zwammen
o.v.t.
  1. zwamde
  2. zwamde
  3. zwamde
  4. zwamden
  5. zwamden
  6. zwamden
v.t.t.
  1. heb gezwamd
  2. hebt gezwamd
  3. heeft gezwamd
  4. hebben gezwamd
  5. hebben gezwamd
  6. hebben gezwamd
v.v.t.
  1. had gezwamd
  2. had gezwamd
  3. had gezwamd
  4. hadden gezwamd
  5. hadden gezwamd
  6. hadden gezwamd
o.t.t.t.
  1. zal zwammen
  2. zult zwammen
  3. zal zwammen
  4. zullen zwammen
  5. zullen zwammen
  6. zullen zwammen
o.v.t.t.
  1. zou zwammen
  2. zou zwammen
  3. zou zwammen
  4. zouden zwammen
  5. zouden zwammen
  6. zouden zwammen
diversen
  1. zwam!
  2. zwamt!
  3. gezwamd
  4. zwammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für zwammen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tala om bespreken; spreken over
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
berätta babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen aan komen zetten; beschrijven; bewust maken; informeren; kennisgeven van; mededelen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; zeggen
flamsa kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
konversera babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; converseren; kletsen; kouten; kwekken; meeconverseren; meepraten; praten; spreken
pladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bazelen; doorslaan; lallen; overbrieven; raffelen; uit de school klappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen
prata babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen brabbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; keuvelen; kouten; krompraten; kwekken; praten; spreken
prata smörja kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
sladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
snacka babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; een boom opzetten; keuvelen; kouten; kwekken; praten
svamla kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
säga babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
tala babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen communiceren; converseren; een conversatie hebben; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; in contact staan; kouten; kwekken; praten; spreken; spreken tot iemand
tala om babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; noemen; onderwerp behandelen; praten over; spreken over; vermelden
tramsa kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen

Verwandte Wörter für "zwammen":


zwam:

zwam [de ~ (m)] Nomen

  1. de zwam (paddestoelsoort; champignon)
    svamp; champinjon

Übersetzung Matrix für zwam:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
champinjon champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam
svamp champignon; paddestoel; paddestoelsoort; zwam champignons; schimmelplant; spons; tondel

Verwandte Wörter für "zwam":


Wiktionary Übersetzungen für zwam:


Cross Translation:
FromToVia
zwam svamp fungus — any member of the kingdom Fungi
zwam svamp; sopp mushroom — fruiting body of a fungus
zwam svamp Pilz — aus schlauchförmigen Fäden bestehender Organismus ohne Blattgrün (Reich Fungi); hat sowohl Tier, als auch Pflanze Eigenschaften
zwam svamp Pilz — oberirdisch wachsendes Teil eines Pilzes[1] aus fleischigem Stiel und Hut