Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verloederen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verloederen (Niederländisch) ins Schwedisch

verloederen:

verloederen Verb (verloeder, verloedert, verloederde, verloederden, verloederd)

  1. verloederen (verslonzen)
    vara ovårdad; vara sjaskig; vara sjabbig
    • vara ovårdad Verb (är ovårdad, var ovårdad, varit ovårdad)
    • vara sjaskig Verb (är sjaskig, var sjaskig, varit sjaskig)
    • vara sjabbig Verb (är sjabbig, var sjabbig, varit sjabbig)

Konjugationen für verloederen:

o.t.t.
  1. verloeder
  2. verloedert
  3. verloedert
  4. verloederen
  5. verloederen
  6. verloederen
o.v.t.
  1. verloederde
  2. verloederde
  3. verloederde
  4. verloederden
  5. verloederden
  6. verloederden
v.t.t.
  1. ben verloederd
  2. bent verloederd
  3. is verloederd
  4. zijn verloederd
  5. zijn verloederd
  6. zijn verloederd
v.v.t.
  1. was verloederd
  2. was verloederd
  3. was verloederd
  4. waren verloederd
  5. waren verloederd
  6. waren verloederd
o.t.t.t.
  1. zal verloederen
  2. zult verloederen
  3. zal verloederen
  4. zullen verloederen
  5. zullen verloederen
  6. zullen verloederen
o.v.t.t.
  1. zou verloederen
  2. zou verloederen
  3. zou verloederen
  4. zouden verloederen
  5. zouden verloederen
  6. zouden verloederen
diversen
  1. verloeder!
  2. verloedert!
  3. verloederd
  4. verloederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verloederen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vara ovårdad verloederen; verslonzen
vara sjabbig verloederen; verslonzen
vara sjaskig verloederen; verslonzen

Wiktionary Übersetzungen für verloederen:


Cross Translation:
FromToVia
verloederen tackla av; förfalla; försämras; mattas decay — deteriorate