Niederländisch
Detailübersetzungen für verloederen (Niederländisch) ins Schwedisch
verloederen:
-
verloederen (verslonzen)
Konjugationen für verloederen:
o.t.t.
- verloeder
- verloedert
- verloedert
- verloederen
- verloederen
- verloederen
o.v.t.
- verloederde
- verloederde
- verloederde
- verloederden
- verloederden
- verloederden
v.t.t.
- ben verloederd
- bent verloederd
- is verloederd
- zijn verloederd
- zijn verloederd
- zijn verloederd
v.v.t.
- was verloederd
- was verloederd
- was verloederd
- waren verloederd
- waren verloederd
- waren verloederd
o.t.t.t.
- zal verloederen
- zult verloederen
- zal verloederen
- zullen verloederen
- zullen verloederen
- zullen verloederen
o.v.t.t.
- zou verloederen
- zou verloederen
- zou verloederen
- zouden verloederen
- zouden verloederen
- zouden verloederen
diversen
- verloeder!
- verloedert!
- verloederd
- verloederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verloederen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vara ovårdad | verloederen; verslonzen | |
vara sjabbig | verloederen; verslonzen | |
vara sjaskig | verloederen; verslonzen |