Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- uitgebuit:
- uitbuiten:
-
Wiktionary:
- uitbuiten → exploatera, utnyttja
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitgebuit (Niederländisch) ins Schwedisch
uitgebuit:
-
uitgebuit (geëxploiteerd)
Übersetzung Matrix für uitgebuit:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
använd | geëxploiteerd; uitgebuit | aangewend; toegepast |
använt | geëxploiteerd; uitgebuit | aangewend; doorgesleten; toegepast |
utnyttjat | geëxploiteerd; uitgebuit |
Verwandte Wörter für "uitgebuit":
uitgebuit form of uitbuiten:
-
uitbuiten (exploiteren)
-
uitbuiten (beroven; ontdoen)
Konjugationen für uitbuiten:
o.t.t.
- buit uit
- buit uit
- buit uit
- buiten uit
- buiten uit
- buiten uit
o.v.t.
- buitte uit
- buitte uit
- buitte uit
- buitten uit
- buitten uit
- buitten uit
v.t.t.
- heb uitgebuit
- hebt uitgebuit
- heeft uitgebuit
- hebben uitgebuit
- hebben uitgebuit
- hebben uitgebuit
v.v.t.
- had uitgebuit
- had uitgebuit
- had uitgebuit
- hadden uitgebuit
- hadden uitgebuit
- hadden uitgebuit
o.t.t.t.
- zal uitbuiten
- zult uitbuiten
- zal uitbuiten
- zullen uitbuiten
- zullen uitbuiten
- zullen uitbuiten
o.v.t.t.
- zou uitbuiten
- zou uitbuiten
- zou uitbuiten
- zouden uitbuiten
- zouden uitbuiten
- zouden uitbuiten
en verder
- ben uitgebuit
- bent uitgebuit
- is uitgebuit
- zijn uitgebuit
- zijn uitgebuit
- zijn uitgebuit
diversen
- buit uit!
- buit uit!
- uitgebuit
- uitbuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitbuiten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bygga ut | exploiteren; uitbuiten | aanbouwen; bijbouwen; expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden |
exploatera | exploiteren; uitbuiten | munt uitslaan |
utnyttja | beroven; ontdoen; uitbuiten | munt uitslaan; profiteren; speculeren met krediet; voordeel trekken |
Wiktionary Übersetzungen für uitbuiten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbuiten | → exploatera | ↔ exploit — use for one’s advantage |
• uitbuiten | → utnyttja; exploatera | ↔ exploiter — faire valoir une chose, en tirer le profit du produit. |