Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitbraak (Niederländisch) ins Schwedisch
uitbraak:
-
de uitbraak (ontsnapping; ontvluchting; uitbreken)
Übersetzung Matrix für uitbraak:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flykt | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken | |
rymning | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken | |
räddning | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken |
uitbraken:
Konjugationen für uitbraken:
o.t.t.
- braak uit
- braakt uit
- braakt uit
- braken uit
- braken uit
- braken uit
o.v.t.
- braakte uit
- braakte uit
- braakte uit
- braakten uit
- braakten uit
- braakten uit
v.t.t.
- heb uitgebraakt
- hebt uitgebraakt
- heeft uitgebraakt
- hebben uitgebraakt
- hebben uitgebraakt
- hebben uitgebraakt
v.v.t.
- had uitgebraakt
- had uitgebraakt
- had uitgebraakt
- hadden uitgebraakt
- hadden uitgebraakt
- hadden uitgebraakt
o.t.t.t.
- zal uitbraken
- zult uitbraken
- zal uitbraken
- zullen uitbraken
- zullen uitbraken
- zullen uitbraken
o.v.t.t.
- zou uitbraken
- zou uitbraken
- zou uitbraken
- zouden uitbraken
- zouden uitbraken
- zouden uitbraken
en verder
- ben uitgebraakt
- bent uitgebraakt
- is uitgebraakt
- zijn uitgebraakt
- zijn uitgebraakt
- zijn uitgebraakt
diversen
- braak uit!
- braakt uit!
- uitgebraakt
- uitbrakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitbraken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kasta upp | braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren | naar boven gooien; omhoogwerpen; opwerpen |
kräkas | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren | |
spy | braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren | spugen; spuwen |