Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für stationeren (Niederländisch) ins Schwedisch
stationeren:
-
stationeren (deponeren; leggen; plaatsen; zetten; neerleggen; neerzetten)
-
stationeren (plaatsen; posten; posteren)
Konjugationen für stationeren:
o.t.t.
- stationeer
- stationeert
- stationeert
- stationeren
- stationeren
- stationeren
o.v.t.
- stationeerde
- stationeerde
- stationeerde
- stationeerden
- stationeerden
- stationeerden
v.t.t.
- ben gestationeerd
- bent gestationeerd
- is gestationeerd
- zijn gestationeerd
- zijn gestationeerd
- zijn gestationeerd
v.v.t.
- was gestationeerd
- was gestationeerd
- was gestationeerd
- waren gestationeerd
- waren gestationeerd
- waren gestationeerd
o.t.t.t.
- zal stationeren
- zult stationeren
- zal stationeren
- zullen stationeren
- zullen stationeren
- zullen stationeren
o.v.t.t.
- zou stationeren
- zou stationeren
- zou stationeren
- zouden stationeren
- zouden stationeren
- zouden stationeren
diversen
- stationeer!
- stationeert!
- gestationeerd
- stationerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für stationeren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sätta ner | neerzetten | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förlägga | plaatsen; posten; posteren; stationeren | openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven |
lägga ner | deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten | deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; plaatsen; vlijen; wegleggen |
stationera | plaatsen; posten; posteren; stationeren | |
sätta ner | deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten | bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten |