Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opzitten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opzitten (Niederländisch) ins Schwedisch

opzitten:

opzitten Verb (zit op, zat op, zaten op, opgezeten)

  1. opzitten
    sätta sig upp; sitta upp
    • sätta sig upp Verb (sätter sig upp, satte sig upp, satt sig upp)
    • sitta upp Verb (sitter upp, satt upp, suttit upp)

Konjugationen für opzitten:

o.t.t.
  1. zit op
  2. zit op
  3. zit op
  4. zitten op
  5. zitten op
  6. zitten op
o.v.t.
  1. zat op
  2. zat op
  3. zat op
  4. zaten op
  5. zaten op
  6. zaten op
v.t.t.
  1. heb opgezeten
  2. hebt opgezeten
  3. heeft opgezeten
  4. hebben opgezeten
  5. hebben opgezeten
  6. hebben opgezeten
v.v.t.
  1. had opgezeten
  2. had opgezeten
  3. had opgezeten
  4. hadden opgezeten
  5. hadden opgezeten
  6. hadden opgezeten
o.t.t.t.
  1. zal opzitten
  2. zult opzitten
  3. zal opzitten
  4. zullen opzitten
  5. zullen opzitten
  6. zullen opzitten
o.v.t.t.
  1. zou opzitten
  2. zou opzitten
  3. zou opzitten
  4. zouden opzitten
  5. zouden opzitten
  6. zouden opzitten
diversen
  1. zit op!
  2. zit op!
  3. opgezeten
  4. opzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opzitten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sitta upp opzitten
sätta sig upp opzitten

Computerübersetzung von Drittern: