Niederländisch
Detailübersetzungen für oppotten (Niederländisch) ins Schwedisch
oppotten:
-
oppotten (hamsteren; potten; opzij leggen)
-
oppotten (bijeenzamelen; verzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen)
Konjugationen für oppotten:
o.t.t.
- pot op
- pot op
- pot op
- potten op
- potten op
- potten op
o.v.t.
- potte op
- potte op
- potte op
- potten op
- potten op
- potten op
v.t.t.
- heb opgepot
- hebt opgepot
- heeft opgepot
- hebben opgepot
- hebben opgepot
- hebben opgepot
v.v.t.
- had opgepot
- had opgepot
- had opgepot
- hadden opgepot
- hadden opgepot
- hadden opgepot
o.t.t.t.
- zal oppotten
- zult oppotten
- zal oppotten
- zullen oppotten
- zullen oppotten
- zullen oppotten
o.v.t.t.
- zou oppotten
- zou oppotten
- zou oppotten
- zouden oppotten
- zouden oppotten
- zouden oppotten
diversen
- pot op!
- pot op!
- opgepot
- oppottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze