Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opdraaien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opdraaien (Niederländisch) ins Schwedisch

opdraaien:

opdraaien Verb (draai op, draait op, draaide op, draaiden op, opgedraaid)

  1. opdraaien (omhoogdraaien; hoger draaien)
    dra upp; vrida upp
    • dra upp Verb (drar upp, drog upp, dragit upp)
    • vrida upp Verb (vrider upp, vred upp, vridit upp)

Konjugationen für opdraaien:

o.t.t.
  1. draai op
  2. draait op
  3. draait op
  4. draaien op
  5. draaien op
  6. draaien op
o.v.t.
  1. draaide op
  2. draaide op
  3. draaide op
  4. draaiden op
  5. draaiden op
  6. draaiden op
v.t.t.
  1. heb opgedraaid
  2. hebt opgedraaid
  3. heeft opgedraaid
  4. hebben opgedraaid
  5. hebben opgedraaid
  6. hebben opgedraaid
v.v.t.
  1. had opgedraaid
  2. had opgedraaid
  3. had opgedraaid
  4. hadden opgedraaid
  5. hadden opgedraaid
  6. hadden opgedraaid
o.t.t.t.
  1. zal opdraaien
  2. zult opdraaien
  3. zal opdraaien
  4. zullen opdraaien
  5. zullen opdraaien
  6. zullen opdraaien
o.v.t.t.
  1. zou opdraaien
  2. zou opdraaien
  3. zou opdraaien
  4. zouden opdraaien
  5. zouden opdraaien
  6. zouden opdraaien
en verder
  1. ben opgedraaid
  2. bent opgedraaid
  3. is opgedraaid
  4. zijn opgedraaid
  5. zijn opgedraaid
  6. zijn opgedraaid
diversen
  1. draai op!
  2. draait op!
  3. opgedraaid
  4. opdraaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opdraaien:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dra upp op komen zetten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dra upp hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien hijsen; lichten; met een takel ophijsen; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven trekken; naar boven voeren; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogrennen; omhoogrukken; omhoogsnellen; omhoogtrekken; openbreken; openleggen; ophijsen; takelen
vrida upp hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien omvlechten