Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. logeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für logeren (Niederländisch) ins Schwedisch

logeren:

logeren Verb (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)

  1. logeren (wonen; leven; verblijven; resideren)
    bo; förbli; leva
    • bo Verb (bor, bodde, bott)
    • förbli Verb (förblir, förblev, förblivit)
    • leva Verb (lever, levde, levt)
  2. logeren (overnachten)
    övernatta; stanna över natten; tillbringa natten
    • övernatta Verb (övernattar, övernattade, övernattat)
    • stanna över natten Verb (stannar över natten, stannade över natten, stannat över natten)
    • tillbringa natten Verb (tillbringar natten, tillbringade natten, tillbringat natten)

Konjugationen für logeren:

o.t.t.
  1. logeer
  2. logeert
  3. logeert
  4. logeren
  5. logeren
  6. logeren
o.v.t.
  1. logeerde
  2. logeerde
  3. logeerde
  4. logeerden
  5. logeerden
  6. logeerden
v.t.t.
  1. heb gelogeerd
  2. hebt gelogeerd
  3. heeft gelogeerd
  4. hebben gelogeerd
  5. hebben gelogeerd
  6. hebben gelogeerd
v.v.t.
  1. had gelogeerd
  2. had gelogeerd
  3. had gelogeerd
  4. hadden gelogeerd
  5. hadden gelogeerd
  6. hadden gelogeerd
o.t.t.t.
  1. zal logeren
  2. zult logeren
  3. zal logeren
  4. zullen logeren
  5. zullen logeren
  6. zullen logeren
o.v.t.t.
  1. zou logeren
  2. zou logeren
  3. zou logeren
  4. zouden logeren
  5. zouden logeren
  6. zouden logeren
en verder
  1. ben gelogeerd
  2. bent gelogeerd
  3. is gelogeerd
  4. zijn gelogeerd
  5. zijn gelogeerd
  6. zijn gelogeerd
diversen
  1. logeer!
  2. logeert!
  3. gelogeerd
  4. logerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für logeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bo nest
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bo leven; logeren; resideren; verblijven; wonen resideren; uithangen; verblijfplaats hebben; zich bevinden; zijn
förbli leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
leva leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
stanna över natten logeren; overnachten
tillbringa natten logeren; overnachten
övernatta logeren; overnachten
- overnachten

Synonyms for "logeren":


Verwandte Definitionen für "logeren":

  1. er blijven slapen1
    • onze vrienden komen dit weekend logeren1

Wiktionary Übersetzungen für logeren:


Cross Translation:
FromToVia
logeren inackordera board — to receive meals and lodging in exchange for money