Niederländisch
Detailübersetzungen für knisperen (Niederländisch) ins Schwedisch
knisperen:
-
knisperen (ritselen)
Konjugationen für knisperen:
o.t.t.
- knisper
- knispert
- knispert
- knisperen
- knisperen
- knisperen
o.v.t.
- knisperde
- knisperde
- knisperde
- knisperden
- knisperden
- knisperden
v.t.t.
- heb geknisperd
- hebt geknisperd
- heeft geknisperd
- hebben geknisperd
- hebben geknisperd
- hebben geknisperd
v.v.t.
- had geknisperd
- had geknisperd
- had geknisperd
- hadden geknisperd
- hadden geknisperd
- hadden geknisperd
o.t.t.t.
- zal knisperen
- zult knisperen
- zal knisperen
- zullen knisperen
- zullen knisperen
- zullen knisperen
o.v.t.t.
- zou knisperen
- zou knisperen
- zou knisperen
- zouden knisperen
- zouden knisperen
- zouden knisperen
diversen
- knisper!
- knispert!
- geknisperd
- knisperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für knisperen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
frasa | knisperen; ritselen | inkleden; ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen |
prassla | knisperen; ritselen | ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen |
smattra | knisperen; ritselen | ruisen; zacht ruisen |