Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. kapottrekken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kapottrekken (Niederländisch) ins Schwedisch

kapottrekken:

kapottrekken Verb (trek kapot, trekt kapot, trok kapot, trokken kapot, kapot getrokken)

  1. kapottrekken (stuktrekken)
    riva i bitar; slita i stycken
    • riva i bitar Verb (river i bitar, rev i bitar, rivit i bitar)
    • slita i stycken Verb (sliter i stycken, slet i styken, slitit in styken)

Konjugationen für kapottrekken:

o.t.t.
  1. trek kapot
  2. trekt kapot
  3. trekt kapot
  4. trekken kapot
  5. trekken kapot
  6. trekken kapot
o.v.t.
  1. trok kapot
  2. trok kapot
  3. trok kapot
  4. trokken kapot
  5. trokken kapot
  6. trokken kapot
v.t.t.
  1. heb kapot getrokken
  2. hebt kapot getrokken
  3. heeft kapot getrokken
  4. hebben kapot getrokken
  5. hebben kapot getrokken
  6. hebben kapot getrokken
v.v.t.
  1. had kapot getrokken
  2. had kapot getrokken
  3. had kapot getrokken
  4. hadden kapot getrokken
  5. hadden kapot getrokken
  6. hadden kapot getrokken
o.t.t.t.
  1. zal kapottrekken
  2. zult kapottrekken
  3. zal kapottrekken
  4. zullen kapottrekken
  5. zullen kapottrekken
  6. zullen kapottrekken
o.v.t.t.
  1. zou kapottrekken
  2. zou kapottrekken
  3. zou kapottrekken
  4. zouden kapottrekken
  5. zouden kapottrekken
  6. zouden kapottrekken
en verder
  1. ben kapot getrokken
  2. bent kapot getrokken
  3. is kapot getrokken
  4. zijn kapot getrokken
  5. zijn kapot getrokken
  6. zijn kapot getrokken
diversen
  1. trek kapot!
  2. trekt kapot!
  3. kapot getrokken
  4. kapottrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kapottrekken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
riva i bitar kapottrekken; stuktrekken aan flarden scheuren; verscheuren
slita i stycken kapottrekken; stuktrekken