Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. inspannen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inspan (Niederländisch) ins Schwedisch

inspannen:

inspannen Verb (span in, spant in, spande in, spanden in, ingespannen)

  1. inspannen (moeite geven)
    använda; bruka; utöva; uppbjuda; göra gällande
    • använda Verb (använder, använde, använt)
    • bruka Verb (brukar, brukade, brukat)
    • utöva Verb (utövar, utövade, utövat)
    • uppbjuda Verb (uppbjuder, uppbjöd, uppbjudit)
    • göra gällande Verb (gör gällande, gjorde gällande, gjort gällande)
  2. inspannen (aanspannen)
    göra upp på förhand

Konjugationen für inspannen:

o.t.t.
  1. span in
  2. spant in
  3. spant in
  4. spannen in
  5. spannen in
  6. spannen in
o.v.t.
  1. spande in
  2. spande in
  3. spande in
  4. spanden in
  5. spanden in
  6. spanden in
v.t.t.
  1. heb ingespannen
  2. hebt ingespannen
  3. heeft ingespannen
  4. hebben ingespannen
  5. hebben ingespannen
  6. hebben ingespannen
v.v.t.
  1. had ingespannen
  2. had ingespannen
  3. had ingespannen
  4. hadden ingespannen
  5. hadden ingespannen
  6. hadden ingespannen
o.t.t.t.
  1. zal inspannen
  2. zult inspannen
  3. zal inspannen
  4. zullen inspannen
  5. zullen inspannen
  6. zullen inspannen
o.v.t.t.
  1. zou inspannen
  2. zou inspannen
  3. zou inspannen
  4. zouden inspannen
  5. zouden inspannen
  6. zouden inspannen
en verder
  1. ben ingespannen
  2. bent ingespannen
  3. is ingespannen
  4. zijn ingespannen
  5. zijn ingespannen
  6. zijn ingespannen
diversen
  1. span in!
  2. spant in!
  3. ingespannen
  4. inspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inspannen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
använda inspannen; moeite geven aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; hanteren; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; utiliseren; van kracht zijn; verbruiken
bruka inspannen; moeite geven aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren
göra gällande inspannen; moeite geven aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen
göra upp på förhand aanspannen; inspannen
uppbjuda inspannen; moeite geven
utöva inspannen; moeite geven binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken

Antonyme für "inspannen":


Verwandte Definitionen für "inspannen":

  1. er je best voor doen1
    • zij spant zich enorm in voor de vereniging1
  2. je kracht gebruiken1
    • hij heeft zich ingespannen om die kast te versjouwen1
  3. voor de wagen vastmaken1
    • het paard werd ingespannen1