Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für genomen (Niederländisch) ins Schwedisch
genomen:
-
genomen (beetgenomen)
Übersetzung Matrix für genomen:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kuggat | beetgenomen; genomen | |
lurad | beetgenomen; genomen | wijsgemaakt |
lurat | beetgenomen; genomen | bekocht; wijsgemaakt |
uppskojad | beetgenomen; genomen | |
uppskojat | beetgenomen; genomen |
genomen form of nemen:
-
nemen (pakken)
– het grijpen of tevoorschijn halen 1
Konjugationen für nemen:
o.t.t.
- neem
- neemt
- neemt
- nemen
- nemen
- nemen
o.v.t.
- nam
- nam
- nam
- namen
- namen
- namen
v.t.t.
- heb genomen
- hebt genomen
- heeft genomen
- hebben genomen
- hebben genomen
- hebben genomen
v.v.t.
- had genomen
- had genomen
- had genomen
- hadden genomen
- hadden genomen
- hadden genomen
o.t.t.t.
- zal nemen
- zult nemen
- zal nemen
- zullen nemen
- zullen nemen
- zullen nemen
o.v.t.t.
- zou nemen
- zou nemen
- zou nemen
- zouden nemen
- zouden nemen
- zouden nemen
en verder
- ben genomen
- bent genomen
- is genomen
- zijn genomen
- zijn genomen
- zijn genomen
diversen
- neem!
- neemt!
- genomen
- nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für nemen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ta | nemen; pakken | aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; halen; kiezen; naartoe brengen; pakken; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; vastklampen; vastpakken; welgevallen; ziften |
- | pakken |
Synonyms for "nemen":
Antonyme für "nemen":
Verwandte Definitionen für "nemen":
Wiktionary Übersetzungen für nemen:
nemen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• nemen | → få; skaffa | ↔ get — obtain |
• nemen | → ta | ↔ get — take, catch (transportation) |
• nemen | → fatta; gripa; ta; tag; hålla | ↔ take — to grab with the hands |
• nemen | → ta; föra; fram; till; sig | ↔ take — to grab and move to oneself |
• nemen | → ta; få; tag; på | ↔ take — to get into one's possession |
• nemen | → ta; taga | ↔ nehmen — eine Sache greifen |