Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für betwist (Niederländisch) ins Schwedisch
betwist:
-
betwist (bedenkelijk; omstreden; twijfelachtig; dubieus; verdacht; kwestieus)
Übersetzung Matrix für betwist:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bestridd | bedenkelijk; betwist; dubieus; kwestieus; omstreden; twijfelachtig; verdacht | |
betänklig | bedenkelijk; betwist; dubieus; kwestieus; omstreden; twijfelachtig; verdacht | behoorlijk; nogal; redelijk; tamelijk |
Verwandte Wörter für "betwist":
betwisten:
-
betwisten (aanvechten; bestrijden)
Konjugationen für betwisten:
o.t.t.
- betwist
- betwist
- betwist
- betwisten
- betwisten
- betwisten
o.v.t.
- betwistte
- betwistte
- betwistte
- betwistten
- betwistten
- betwistten
v.t.t.
- heb betwist
- hebt betwist
- heeft betwist
- hebben betwist
- hebben betwist
- hebben betwist
v.v.t.
- had betwist
- had betwist
- had betwist
- hadden betwist
- hadden betwist
- hadden betwist
o.t.t.t.
- zal betwisten
- zult betwisten
- zal betwisten
- zullen betwisten
- zullen betwisten
- zullen betwisten
o.v.t.t.
- zou betwisten
- zou betwisten
- zou betwisten
- zouden betwisten
- zouden betwisten
- zouden betwisten
diversen
- betwist!
- betwist!
- betwist
- betwistend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
betwisten (aanvechten; bestrijden)
Übersetzung Matrix für betwisten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dispyt | aanvechten; bestrijden; betwisten | debat; dispuut; geargumenteer; geredeneer; geschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling |
strid | aanvechten; bestrijden; betwisten | gevecht; geworstel; handgemeen; kamp; kloppartij; knokpartij; matpartij; slag; strijd; strijden; vechtpartij; veldslag; worsteling |
strida | geschil; kwestie; ruzie; twist | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bekämpa | aanvechten; bestrijden; betwisten | bekampen; bestrijden; bevechten; kleunen; opboksen; strijden tegen; vechten tegen |
bestrida | aanvechten; bestrijden; betwisten | bekampen; bestrijden; bevechten; logenstraffen; loochenen; verloochenen; verzaken |
strida | aanvechten; bestrijden; betwisten | knokken; matten; strijden; vechten |
tävla | aanvechten; bestrijden; betwisten |