Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. aanflitsen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanflitsen (Niederländisch) ins Schwedisch

aanflitsen:

aanflitsen Verb (flits aan, flitst aan, flitste aan, flitsten aan, aangeflitst)

  1. aanflitsen (aanfloepen)
    uppenbara sig; gå upp ett ljus; komma på det klara med

Konjugationen für aanflitsen:

o.t.t.
  1. flits aan
  2. flitst aan
  3. flitst aan
  4. flitsen aan
  5. flitsen aan
  6. flitsen aan
o.v.t.
  1. flitste aan
  2. flitste aan
  3. flitste aan
  4. flitsten aan
  5. flitsten aan
  6. flitsten aan
v.t.t.
  1. ben aangeflitst
  2. bent aangeflitst
  3. is aangeflitst
  4. zijn aangeflitst
  5. zijn aangeflitst
  6. zijn aangeflitst
v.v.t.
  1. was aangeflitst
  2. was aangeflitst
  3. was aangeflitst
  4. waren aangeflitst
  5. waren aangeflitst
  6. waren aangeflitst
o.t.t.t.
  1. zal aanflitsen
  2. zult aanflitsen
  3. zal aanflitsen
  4. zullen aanflitsen
  5. zullen aanflitsen
  6. zullen aanflitsen
o.v.t.t.
  1. zou aanflitsen
  2. zou aanflitsen
  3. zou aanflitsen
  4. zouden aanflitsen
  5. zouden aanflitsen
  6. zouden aanflitsen
diversen
  1. flits aan!
  2. flitst aan!
  3. aangeflitst
  4. aanflitsende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanflitsen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gå upp ett ljus aanflitsen; aanfloepen
komma på det klara med aanflitsen; aanfloepen
uppenbara sig aanflitsen; aanfloepen