Niederländisch
Detailübersetzungen für integreren (Niederländisch) ins Französisch
integreren:
-
integreren (tot een eenheid worden)
intégrer; s'intégrer-
intégrer Verb (intègre, intègres, intégrons, intégrez, intègrent, intégrais, intégrait, intégrions, intégriez, intégraient, intégrai, intégras, intégra, intégrâmes, intégrâtes, intégrèrent, intégrerai, intégreras, intégrera, intégrerons, intégrerez, intégreront)
-
s'intégrer Verb
-
Konjugationen für integreren:
o.t.t.
- integreer
- integreert
- integreert
- integreren
- integreren
- integreren
o.v.t.
- integreerde
- integreerde
- integreerde
- integreerden
- integreerden
- integreerden
v.t.t.
- heb geïntegreerd
- hebt geïntegreerd
- heeft geïntegreerd
- hebben geïntegreerd
- hebben geïntegreerd
- hebben geïntegreerd
v.v.t.
- had geïntegreerd
- had geïntegreerd
- had geïntegreerd
- hadden geïntegreerd
- hadden geïntegreerd
- hadden geïntegreerd
o.t.t.t.
- zal integreren
- zult integreren
- zal integreren
- zullen integreren
- zullen integreren
- zullen integreren
o.v.t.t.
- zou integreren
- zou integreren
- zou integreren
- zouden integreren
- zouden integreren
- zouden integreren
en verder
- ben geïntegreerd
- bent geïntegreerd
- is geïntegreerd
- zijn geïntegreerd
- zijn geïntegreerd
- zijn geïntegreerd
diversen
- integreer!
- integreert!
- geïntegreerd
- integrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für integreren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
intégrer | integreren; tot een eenheid worden | inbedden; inpassen; passen in; reflecteren |
s'intégrer | integreren; tot een eenheid worden | fuseren; gewend raken; inburgeren; ineensmelten; samensmelten; versmelten |
Wiktionary Übersetzungen für integreren:
integreren
Cross Translation:
verb
-
tot een samenhangende groep maken
- integreren → intégrer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• integreren | → assimiler | ↔ assimilate — to absorb a group of people into a community |
Französisch
Detailübersetzungen für integreren (Französisch) ins Niederländisch
integreren: (*Wort und Satz getrennt)
- intègre: echt; eerlijk; ronduit; menens; braaf; rechtvaardig; rechtgeaard; integer; onbesproken; rechtschapen; onkreukbaar; onschuldig; vlekkeloos; rein; onbevlekt; lief; zoet; voorbeeldig; deugdzaam; open; oprecht; openhartig; openlijk; cru; onomwonden; rondborstig; onverbloemd; onbedorven; rechttoe rechtaan; fideel; onverholen; trouwhartig; ongeveinsd
- rené: herboren
- intégrer: integreren; tot een eenheid worden; inbedden; inpassen; passen in; reflecteren
- intégré: geïntegreerd