Niederländisch
Detailübersetzungen für uitdoven (Niederländisch) ins Französisch
uitdoven:
-
uitdoven (doven; smoren; uitblussen)
éteindre; étuver; étouffer-
éteindre Verb (éteins, éteint, éteignons, éteignez, éteignent, éteignais, éteignait, éteignions, éteigniez, éteignaient, éteignis, éteignit, éteignîmes, éteignîtes, éteignirent, éteindrai, éteindras, éteindra, éteindrons, éteindrez, éteindront)
-
étuver Verb (étuve, étuves, étuvons, étuvez, étuvent, étuvais, étuvait, étuvions, étuviez, étuvaient, étuvai, étuvas, étuva, étuvâmes, étuvâtes, étuvèrent, étuverai, étuveras, étuvera, étuverons, étuverez, étuveront)
-
étouffer Verb (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, étouffent, étouffais, étouffait, étouffions, étouffiez, étouffaient, étouffai, étouffas, étouffa, étouffâmes, étouffâtes, étouffèrent, étoufferai, étoufferas, étouffera, étoufferons, étoufferez, étoufferont)
-
-
uitdoven (uitblussen; doven; blussen)
Konjugationen für uitdoven:
o.t.t.
- doof uit
- dooft uit
- dooft uit
- doven uit
- doven uit
- doven uit
o.v.t.
- doofde uit
- doofde uit
- doofde uit
- doofden uit
- doofden uit
- doofden uit
v.t.t.
- ben uitgedoofd
- bent uitgedoofd
- is uitgedoofd
- zijn uitgedoofd
- zijn uitgedoofd
- zijn uitgedoofd
v.v.t.
- was uitgedoofd
- was uitgedoofd
- was uitgedoofd
- waren uitgedoofd
- waren uitgedoofd
- waren uitgedoofd
o.t.t.t.
- zal uitdoven
- zult uitdoven
- zal uitdoven
- zullen uitdoven
- zullen uitdoven
- zullen uitdoven
o.v.t.t.
- zou uitdoven
- zou uitdoven
- zou uitdoven
- zouden uitdoven
- zouden uitdoven
- zouden uitdoven
diversen
- doof uit!
- dooft uit!
- uitgedoofd
- uitdovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitdoven:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
éteindre | blussen; doven; smoren; uitblussen; uitdoven | dof maken; leegknijpen; uitdoen; uitdraaien; uitdrukken; uitknijpen |
étouffer | doven; smoren; uitblussen; uitdoven | afdempen; afdempen van geluid; beklemmen; benauwen; de kop indrukken; dempen; matigen; onderdrukken; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; temperen; verstikken; zich matigen |
étuver | doven; smoren; uitblussen; uitdoven |