Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. uitwonend:
  2. uitwonen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitwonend (Niederländisch) ins Französisch

uitwonend:

uitwonend Adjektiv

  1. uitwonend (extern)

Übersetzung Matrix für uitwonend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
extérieur aangezicht; aanzien; buitenkant; buitenste; buitenzijde; exterieur; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
externe extern; uitwonend extern; uiterlijk; uitwendig
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
extérieur extern; uitwonend buitenlands; uit een vreemd land; uiterlijk; uitwendig
qui n'habit pas à la maison extern; uitwonend

uitwonen:

uitwonen Verb (woon uit, woont uit, woonde uit, woonden uit, uitgewoond)

  1. uitwonen

Konjugationen für uitwonen:

o.t.t.
  1. woon uit
  2. woont uit
  3. woont uit
  4. wonen uit
  5. wonen uit
  6. wonen uit
o.v.t.
  1. woonde uit
  2. woonde uit
  3. woonde uit
  4. woonden uit
  5. woonden uit
  6. woonden uit
v.t.t.
  1. ben uitgewoond
  2. bent uitgewoond
  3. is uitgewoond
  4. zijn uitgewoond
  5. zijn uitgewoond
  6. zijn uitgewoond
v.v.t.
  1. was uitgewoond
  2. was uitgewoond
  3. was uitgewoond
  4. waren uitgewoond
  5. waren uitgewoond
  6. waren uitgewoond
o.t.t.t.
  1. zal uitwonen
  2. zult uitwonen
  3. zal uitwonen
  4. zullen uitwonen
  5. zullen uitwonen
  6. zullen uitwonen
o.v.t.t.
  1. zou uitwonen
  2. zou uitwonen
  3. zou uitwonen
  4. zouden uitwonen
  5. zouden uitwonen
  6. zouden uitwonen
diversen
  1. woon uit!
  2. woont uit!
  3. uitgewoond
  4. uitwonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitwonen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dégrader une habitation uitwonen