Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. projecteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für projecteren (Niederländisch) ins Spanisch

projecteren:

projecteren Verb (projecteer, projecteert, projecteerde, projecteerden, geprojecteerd)

  1. projecteren

Konjugationen für projecteren:

o.t.t.
  1. projecteer
  2. projecteert
  3. projecteert
  4. projecteren
  5. projecteren
  6. projecteren
o.v.t.
  1. projecteerde
  2. projecteerde
  3. projecteerde
  4. projecteerden
  5. projecteerden
  6. projecteerden
v.t.t.
  1. heb geprojecteerd
  2. hebt geprojecteerd
  3. heeft geprojecteerd
  4. hebben geprojecteerd
  5. hebben geprojecteerd
  6. hebben geprojecteerd
v.v.t.
  1. had geprojecteerd
  2. had geprojecteerd
  3. had geprojecteerd
  4. hadden geprojecteerd
  5. hadden geprojecteerd
  6. hadden geprojecteerd
o.t.t.t.
  1. zal projecteren
  2. zult projecteren
  3. zal projecteren
  4. zullen projecteren
  5. zullen projecteren
  6. zullen projecteren
o.v.t.t.
  1. zou projecteren
  2. zou projecteren
  3. zou projecteren
  4. zouden projecteren
  5. zouden projecteren
  6. zouden projecteren
en verder
  1. ben geprojecteerd
  2. bent geprojecteerd
  3. is geprojecteerd
  4. zijn geprojecteerd
  5. zijn geprojecteerd
  6. zijn geprojecteerd
diversen
  1. projecteer!
  2. projecteert!
  3. geprojecteerd
  4. projecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für projecteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
proyectar projecteren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
proyectar projecteren aanbieden; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; concipiëren; laten zien; offreren; omlijnen; presenteren; tonen; voorleggen