Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- kletteren:
-
Wiktionary:
- kletteren → restallar, chasquear, castañetear, tintinar, tintinear
Niederländisch
Detailübersetzungen für kletteren (Niederländisch) ins Spanisch
kletteren:
-
kletteren (rammelen)
brindar; tintinear; chocar; chocar los vasos; sonar; saltar; golpear; teclear; brincar; trincar; repicar; remachar; traquetear; repiquetear; hacer ruidos; golpetear; caer con estrépito; dar brincos-
brindar Verb
-
tintinear Verb
-
chocar Verb
-
chocar los vasos Verb
-
sonar Verb
-
saltar Verb
-
golpear Verb
-
teclear Verb
-
brincar Verb
-
trincar Verb
-
repicar Verb
-
remachar Verb
-
traquetear Verb
-
repiquetear Verb
-
hacer ruidos Verb
-
golpetear Verb
-
caer con estrépito Verb
-
dar brincos Verb
-
Konjugationen für kletteren:
o.t.t.
- kletter
- klettert
- klettert
- kletteren
- kletteren
- kletteren
o.v.t.
- kletterde
- kletterde
- kletterde
- kletterden
- kletterden
- kletterden
v.t.t.
- ben gekletterd
- bent gekletterd
- is gekletterd
- zijn gekletterd
- zijn gekletterd
- zijn gekletterd
v.v.t.
- was gekletterd
- was gekletterd
- was gekletterd
- waren gekletterd
- waren gekletterd
- waren gekletterd
o.t.t.t.
- zal kletteren
- zult kletteren
- zal kletteren
- zullen kletteren
- zullen kletteren
- zullen kletteren
o.v.t.t.
- zou kletteren
- zou kletteren
- zou kletteren
- zouden kletteren
- zouden kletteren
- zouden kletteren
en verder
- heb gekletterd
- hebt gekletterd
- heeft gekletterd
- hebben gekletterd
- hebben gekletterd
- hebben gekletterd
diversen
- kletter!
- klettert!
- gekletterd
- kletterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze