Niederländisch
Detailübersetzungen für terugwijzen (Niederländisch) ins Spanisch
terugwijzen:
-
terugwijzen (wegstemmen; verwerpen; afwijzen; verweren; afstemmen; afketsen)
descartar; formar; encaminarse; hacer volver; suspender; desestimar; no aprobar; no funcionar; no aceptar; rechazar por votación-
descartar Verb
-
formar Verb
-
encaminarse Verb
-
hacer volver Verb
-
suspender Verb
-
desestimar Verb
-
no aprobar Verb
-
no funcionar Verb
-
no aceptar Verb
-
Konjugationen für terugwijzen:
o.t.t.
- wijs terug
- wijst terug
- wijst terug
- wijzen terug
- wijzen terug
- wijzen terug
o.v.t.
- wees terug
- wees terug
- wees terug
- wezen terug
- wezen terug
- wezen terug
v.t.t.
- heb teruggewezen
- hebt teruggewezen
- heeft teruggewezen
- hebben teruggewezen
- hebben teruggewezen
- hebben teruggewezen
v.v.t.
- had teruggewezen
- had teruggewezen
- had teruggewezen
- hadden teruggewezen
- hadden teruggewezen
- hadden teruggewezen
o.t.t.t.
- zal terugwijzen
- zult terugwijzen
- zal terugwijzen
- zullen terugwijzen
- zullen terugwijzen
- zullen terugwijzen
o.v.t.t.
- zou terugwijzen
- zou terugwijzen
- zou terugwijzen
- zouden terugwijzen
- zouden terugwijzen
- zouden terugwijzen
en verder
- ben teruggewezen
- bent teruggewezen
- is teruggewezen
- zijn teruggewezen
- zijn teruggewezen
- zijn teruggewezen
diversen
- wijs terug!
- wijst terug!
- teruggewezen
- terugwijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für terugwijzen:
Wiktionary Übersetzungen für terugwijzen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• terugwijzen | → rechazar; rehusar; suspender | ↔ refuser — rejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné. |
• terugwijzen | → rehusar; devolver; refutar; rechazar; suspender; echar | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• terugwijzen | → aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• terugwijzen | → rechazar; rehusar; suspender; devolver; desaprobar; reprobar; repeler; repujar | ↔ repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose. |
• terugwijzen | → volver; tornar; voltear; devolver; mezclar; invertir | ↔ retourner — aller de nouveau en un lieu. |