Niederländisch
Detailübersetzungen für installeren (Niederländisch) ins Spanisch
installeren:
-
installeren (inrichten)
montar; establecer; arreglar; instalar; constituir; colocar; comenzar; colocarse; estructurar; construir; concebir; destinar; estacionar-
montar Verb
-
establecer Verb
-
arreglar Verb
-
instalar Verb
-
constituir Verb
-
colocar Verb
-
comenzar Verb
-
colocarse Verb
-
estructurar Verb
-
construir Verb
-
concebir Verb
-
destinar Verb
-
estacionar Verb
-
-
installeren (aanstellen; benoemen)
instalar; nombrar; establecer; crear; formar-
instalar Verb
-
nombrar Verb
-
establecer Verb
-
crear Verb
-
formar Verb
-
-
installeren (monteren en aansluiten; aanleggen; plaatsen; aanbrengen)
-
installeren
Konjugationen für installeren:
o.t.t.
- installeer
- installeert
- installeert
- installeren
- installeren
- installeren
o.v.t.
- installeerde
- installeerde
- installeerde
- installeerden
- installeerden
- installeerden
v.t.t.
- heb geïnstalleerd
- hebt geïnstalleerd
- heeft geïnstalleerd
- hebben geïnstalleerd
- hebben geïnstalleerd
- hebben geïnstalleerd
v.v.t.
- had geïnstalleerd
- had geïnstalleerd
- had geïnstalleerd
- hadden geïnstalleerd
- hadden geïnstalleerd
- hadden geïnstalleerd
o.t.t.t.
- zal installeren
- zult installeren
- zal installeren
- zullen installeren
- zullen installeren
- zullen installeren
o.v.t.t.
- zou installeren
- zou installeren
- zou installeren
- zouden installeren
- zouden installeren
- zouden installeren
en verder
- ben geïnstalleerd
- bent geïnstalleerd
- is geïnstalleerd
- zijn geïnstalleerd
- zijn geïnstalleerd
- zijn geïnstalleerd
diversen
- installeer!
- installeert!
- geïnstalleerd
- installerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für installeren:
Wiktionary Übersetzungen für installeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• installeren | → instalar | ↔ install — set something up for use |
• installeren | → instalar | ↔ installieren — eine technische Vorrichtung einbauen |
• installeren | → construir; edificar; erigir | ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé. |
• installeren | → instalar | ↔ installer — Mettre solennellement en possession d’une place, d’un emploi, d’une dignité. |