Niederländisch
Detailübersetzungen für verkorten (Niederländisch) ins Spanisch
verkorten:
-
verkorten (korter maken; inkorten)
-
verkorten (verminderen; reduceren; afnemen; beperken; verlagen; inperken; minder worden; krimpen; inkrimpen; slinken; minderen)
Konjugationen für verkorten:
o.t.t.
- verkort
- verkort
- verkort
- verkorten
- verkorten
- verkorten
o.v.t.
- verkortte
- verkortte
- verkortte
- verkortten
- verkortten
- verkortten
v.t.t.
- heb verkort
- hebt verkort
- heeft verkort
- hebben verkort
- hebben verkort
- hebben verkort
v.v.t.
- had verkort
- had verkort
- had verkort
- hadden verkort
- hadden verkort
- hadden verkort
o.t.t.t.
- zal verkorten
- zult verkorten
- zal verkorten
- zullen verkorten
- zullen verkorten
- zullen verkorten
o.v.t.t.
- zou verkorten
- zou verkorten
- zou verkorten
- zouden verkorten
- zouden verkorten
- zouden verkorten
diversen
- verkort!
- verkort!
- verkort
- verkortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verkorten (korter maken; inkorten; bekorten)
Übersetzung Matrix für verkorten:
Wiktionary Übersetzungen für verkorten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verkorten | → abreviar | ↔ abbreviate — to make shorter |
• verkorten | → compendiar; condensar; abreviar | ↔ abridge — to make shorter |
• verkorten | → abreviar; resumir | ↔ abridge — to shorten or contract by using fewer words |
• verkorten | → truncar | ↔ curtail — to cut short an animal's tail |
Computerübersetzung von Drittern: