Niederländisch
Detailübersetzungen für duchten (Niederländisch) ins Spanisch
duchten:
-
duchten
temer; arredrarse ante; tener miedo; estar preocupado; acobardarse por; experimentar miedo-
temer Verb
-
arredrarse ante Verb
-
tener miedo Verb
-
estar preocupado Verb
-
acobardarse por Verb
-
experimentar miedo Verb
-
Konjugationen für duchten:
o.t.t.
- ducht
- ducht
- ducht
- duchten
- duchten
- duchten
o.v.t.
- duchtte
- duchtte
- duchtte
- duchtten
- duchtten
- duchtten
v.t.t.
- heb geducht
- hebt geducht
- heeft geducht
- hebben geducht
- hebben geducht
- hebben geducht
v.v.t.
- had geducht
- had geducht
- had geducht
- hadden geducht
- hadden geducht
- hadden geducht
o.t.t.t.
- zal duchten
- zult duchten
- zal duchten
- zullen duchten
- zullen duchten
- zullen duchten
o.v.t.t.
- zou duchten
- zou duchten
- zou duchten
- zouden duchten
- zouden duchten
- zouden duchten
diversen
- ducht!
- ducht!
- geducht
- duchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für duchten:
Wiktionary Übersetzungen für duchten:
Computerübersetzung von Drittern: