Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- uitval:
- uitvallen:
-
Wiktionary:
- uitvallen → renunciar, desistir, abandonar, ceder, resignarse
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitval (Niederländisch) ins Spanisch
uitval:
-
de uitval (emotionele uitval; uitbarsting; uitbarsten)
-
de uitval
Übersetzung Matrix für uitval:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
erupción | emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval | eruptie; ontlading; plotselinge uitbarsting; uitbarsting; vulkaanuitbarsting |
estallido | emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval | bam; explosie; knal; losbarsting; ontploffing; plof |
exabrupto | emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval | |
explosión | emotionele uitval; uitbarsten; uitbarsting; uitval | bam; explosie; knal; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting |
residuo | uitval | afval; afvalmateriaal; afvalstof; afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel |
uitval form of uitvallen:
-
het uitvallen (wegvallen)
Übersetzung Matrix für uitvallen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
desaparecer | uitvallen; wegvallen | afsterven; tenietgaan |
fallecer | uitvallen; wegvallen | |
quedar suprimido | uitvallen; wegvallen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
desaparecer | aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren; wegvallen | |
fallecer | bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen |
Wiktionary Übersetzungen für uitvallen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitvallen | → renunciar; desistir; abandonar; ceder | ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à. |
• uitvallen | → renunciar; desistir | ↔ renoncer — Se désister de quelque chose, soit par acte exprès, soit autrement. |
• uitvallen | → resignarse; renunciar; desistir | ↔ résigner — Se démettre, remettre. désuet|fr Il s’entendait ordinairement d’un bénéfice. |
Computerübersetzung von Drittern: