Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. uitvaart:
  2. uitvaren:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitvaart (Niederländisch) ins Spanisch

uitvaart:

uitvaart [de ~] Nomen

  1. de uitvaart (teraardebestelling)
    la inhumación; la exequias

Übersetzung Matrix für uitvaart:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
exequias teraardebestelling; uitvaart begrafenis; uitvaartdienst; zielemis
inhumación teraardebestelling; uitvaart

uitvaren:

uitvaren Verb (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)

  1. uitvaren (afvaren; van wal gaan)
  2. uitvaren (uit de slof schieten; tekeergaan; donderen)

Konjugationen für uitvaren:

o.t.t.
  1. vaar uit
  2. vaart uit
  3. vaart uit
  4. varen uit
  5. varen uit
  6. varen uit
o.v.t.
  1. voer uit
  2. voer uit
  3. voer uit
  4. voeren uit
  5. voeren uit
  6. voeren uit
v.t.t.
  1. ben uitgevaren
  2. bent uitgevaren
  3. is uitgevaren
  4. zijn uitgevaren
  5. zijn uitgevaren
  6. zijn uitgevaren
v.v.t.
  1. was uitgevaren
  2. was uitgevaren
  3. was uitgevaren
  4. waren uitgevaren
  5. waren uitgevaren
  6. waren uitgevaren
o.t.t.t.
  1. zal uitvaren
  2. zult uitvaren
  3. zal uitvaren
  4. zullen uitvaren
  5. zullen uitvaren
  6. zullen uitvaren
o.v.t.t.
  1. zou uitvaren
  2. zou uitvaren
  3. zou uitvaren
  4. zouden uitvaren
  5. zouden uitvaren
  6. zouden uitvaren
diversen
  1. vaar uit!
  2. vaart uit!
  3. uitgevaren
  4. uitvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitvaren [znw.] Nomen

  1. uitvaren (afvaren; afvaart)
    la partida; la salida

Übersetzung Matrix für uitvaren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desatarse contra afsnauwen; uitvallen tegen
partida afvaart; afvaren; uitvaren beurt; hoeveelheid; partij; partijtje; potje; rondje; spelletje; wedstrijdje
salida afvaart; afvaren; uitvaren afreis; afrit; exodus; hulpmiddel; redmiddel; ressource; uitgang; uitloop; uitrit; uittocht; uitvoer; uitweg; vertrek
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desatarse contra donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren foeteren; uitvaren tegen; vloeken
hacerse a la mar afvaren; uitvaren; van wal gaan van wal gaan; van wal steken
zarpar afvaren; uitvaren; van wal gaan afreizen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; heengaan; schreeuwen; uitvaren tegen; verdwijnen; verlaten; vloeken; wegreizen; wegtrekken

Wiktionary Übersetzungen für uitvaren:


Cross Translation:
FromToVia
uitvaren salir; irse partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :