Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. fluimen:
  2. fluim:


Niederländisch

Detailübersetzungen für fluimen (Niederländisch) ins Spanisch

fluimen:

fluimen Verb (fluim, fluimt, fluimde, fluimden, gefluimd)

  1. fluimen (slijm opgeven)

Konjugationen für fluimen:

o.t.t.
  1. fluim
  2. fluimt
  3. fluimt
  4. fluimen
  5. fluimen
  6. fluimen
o.v.t.
  1. fluimde
  2. fluimde
  3. fluimde
  4. fluimden
  5. fluimden
  6. fluimden
v.t.t.
  1. heb gefluimd
  2. hebt gefluimd
  3. heeft gefluimd
  4. hebben gefluimd
  5. hebben gefluimd
  6. hebben gefluimd
v.v.t.
  1. had gefluimd
  2. had gefluimd
  3. had gefluimd
  4. hadden gefluimd
  5. hadden gefluimd
  6. hadden gefluimd
o.t.t.t.
  1. zal fluimen
  2. zult fluimen
  3. zal fluimen
  4. zullen fluimen
  5. zullen fluimen
  6. zullen fluimen
o.v.t.t.
  1. zou fluimen
  2. zou fluimen
  3. zou fluimen
  4. zouden fluimen
  5. zouden fluimen
  6. zouden fluimen
diversen
  1. fluim!
  2. fluimt!
  3. gefluimd
  4. fluimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

fluimen [de ~] Nomen, Plural

  1. de fluimen (rochels; kwatten)
    el escupos

Übersetzung Matrix für fluimen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
escupos fluimen; kwatten; rochels
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
esputar fluimen; slijm opgeven klepperen; slijm opgeven

Verwandte Wörter für "fluimen":


fluimen form of fluim:

fluim [de ~] Nomen

  1. de fluim (rochel; kwat)
    el esputo; la flema; la gargajo

Übersetzung Matrix für fluim:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
esputo fluim; kwat; rochel sputum
flema fluim; kwat; rochel flegma; slijm
gargajo fluim; kwat; rochel

Verwandte Wörter für "fluim":