Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. factureren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für factureren (Niederländisch) ins Englisch

factureren:

factureren Verb (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)

  1. factureren (in rekening brengen)
    to invoice
    – send an bill to 1
    • invoice Verb (invoices, invoiced, invoicing)
      • She invoiced the company for her expenses1
    to charge
    • charge Verb (charges, charged, charging)
    to bill
    – demand payment 1
    • bill Verb (bills, billed, billing)
      • We were billed for 4 nights in the hotel, although we stayed only 3 nights1

Konjugationen für factureren:

o.t.t.
  1. factureer
  2. factureert
  3. factureert
  4. factureren
  5. factureren
  6. factureren
o.v.t.
  1. factureerde
  2. factureerde
  3. factureerde
  4. factureerden
  5. factureerden
  6. factureerden
v.t.t.
  1. heb gefactureerd
  2. hebt gefactureerd
  3. heeft gefactureerd
  4. hebben gefactureerd
  5. hebben gefactureerd
  6. hebben gefactureerd
v.v.t.
  1. had gefactureerd
  2. had gefactureerd
  3. had gefactureerd
  4. hadden gefactureerd
  5. hadden gefactureerd
  6. hadden gefactureerd
o.t.t.t.
  1. zal factureren
  2. zult factureren
  3. zal factureren
  4. zullen factureren
  5. zullen factureren
  6. zullen factureren
o.v.t.t.
  1. zou factureren
  2. zou factureren
  3. zou factureren
  4. zouden factureren
  5. zouden factureren
  6. zouden factureren
en verder
  1. is gefactureerd
  2. zijn gefactureerd
diversen
  1. factureer!
  2. factureert!
  3. gefactureerd
  4. facturerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für factureren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bill affiche; ankerlip; bod; cheque; factuur; lip; motie; nota; propositie; reclamebiljet; rekening; snavel; snebben; suggestie; vogelbek; voorstel; voorstel doen; wetsontwerp; wetsvoorstel
charge aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring
invoice factuur; nota; rekening
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bill factureren; in rekening brengen
charge factureren; in rekening brengen aanklagen; beschuldigen; betichten; bevelen; casseren; chargeren; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; incrimineren; opdragen; overdrijven; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken; verordenen; verordonneren; voorschrijven
invoice factureren; in rekening brengen

Wiktionary Übersetzungen für factureren:

factureren
verb
  1. (overgankelijk) een factuur opmaken van, op een factuur vermelden
factureren
verb
  1. to bill
  2. to charge or enter in a bill

Cross Translation:
FromToVia
factureren bill; invoice fakturierenWirtschaft, Rechnungswesen: gelieferte Waren oder geleistete Dienste in Rechnung stellen; Waren berechnen
factureren bill; invoice facturer — émettre une facture