Niederländisch
Detailübersetzungen für macht uitoefenen (Niederländisch) ins Englisch
macht uitoefenen:
macht uitoefenen Verb (oefen macht uit, oefent macht uit, oefende macht uit, oefenden macht uit, macht uitgeoefend)
-
macht uitoefenen (gezaghebben; overheersen; regeren; heersen)
Konjugationen für macht uitoefenen:
o.t.t.
- oefen macht uit
- oefent macht uit
- oefent macht uit
- oefenen macht uit
- oefenen macht uit
- oefenen macht uit
o.v.t.
- oefende macht uit
- oefende macht uit
- oefende macht uit
- oefenden macht uit
- oefenden macht uit
- oefenden macht uit
v.t.t.
- heb macht uitgeoefend
- hebt macht uitgeoefend
- heeft macht uitgeoefend
- hebben macht uitgeoefend
- hebben macht uitgeoefend
- hebben macht uitgeoefend
v.v.t.
- had macht uitgeoefend
- had macht uitgeoefend
- had macht uitgeoefend
- hadden macht uitgeoefend
- hadden macht uitgeoefend
- hadden macht uitgeoefend
o.t.t.t.
- zal macht uitoefenen
- zult macht uitoefenen
- zal macht uitoefenen
- zullen macht uitoefenen
- zullen macht uitoefenen
- zullen macht uitoefenen
o.v.t.t.
- zou macht uitoefenen
- zou macht uitoefenen
- zou macht uitoefenen
- zouden macht uitoefenen
- zouden macht uitoefenen
- zouden macht uitoefenen
diversen
- oefen macht uit!
- oefent macht uit!
- macht uitgeoefend
- macht uitoefenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze