Niederländisch

Detailübersetzungen für ingekort (Niederländisch) ins Englisch

ingekort:

ingekort Adjektiv

  1. ingekort (verkort)

Übersetzung Matrix für ingekort:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abbreviated ingekort; verkort beknopt; bekort
condensed ingekort; verkort bondig; kort
shortened ingekort; verkort beknopt; bekort
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
curtailed ingekort; verkort beknopt; bekort

Wiktionary Übersetzungen für ingekort:

ingekort
adjective
  1. shortened

inkorten:

inkorten Verb (kort in, kortte in, kortten in, ingekort)

  1. inkorten (korter maken; verkorten)
    to shorten; to curtail; to crop; to abridge; to trim; to clip
    • shorten Verb (shortens, shortened, shortening)
    • curtail Verb (curtails, curtailed, curtailing)
    • crop Verb (crops, cropped, cropping)
    • abridge Verb (abridges, abridged, abridging)
    • trim Verb (trims, trimmed, trimming)
    • clip Verb (clips, clipped, clipping)
  2. inkorten (korten)
    to shorten; to abbreviate
    • shorten Verb (shortens, shortened, shortening)
    • abbreviate Verb (abbreviates, abbreviated, abbreviating)

Konjugationen für inkorten:

o.t.t.
  1. kort in
  2. kort in
  3. kort in
  4. korten in
  5. korten in
  6. korten in
o.v.t.
  1. kortte in
  2. kortte in
  3. kortte in
  4. kortten in
  5. kortten in
  6. kortten in
v.t.t.
  1. heb ingekort
  2. hebt ingekort
  3. heeft ingekort
  4. hebben ingekort
  5. hebben ingekort
  6. hebben ingekort
v.v.t.
  1. had ingekort
  2. had ingekort
  3. had ingekort
  4. hadden ingekort
  5. hadden ingekort
  6. hadden ingekort
o.t.t.t.
  1. zal inkorten
  2. zult inkorten
  3. zal inkorten
  4. zullen inkorten
  5. zullen inkorten
  6. zullen inkorten
o.v.t.t.
  1. zou inkorten
  2. zou inkorten
  3. zou inkorten
  4. zouden inkorten
  5. zouden inkorten
  6. zouden inkorten
en verder
  1. is ingekort
diversen
  1. kort in!
  2. kort in!
  3. ingekort
  4. inkortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inkorten [znw.] Nomen

  1. inkorten (korter maken; verkorten; bekorten)
    the shortening; the abbreviating; the abridging

Übersetzung Matrix für inkorten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abbreviating bekorten; inkorten; korter maken; verkorten afkorten; korten; snoeien
abridging bekorten; inkorten; korter maken; verkorten afkorten; korten; snoeien
clip clip; kleine tik; klem; klemhaak; klopje; kram; mediaclip; multimediaclip; scheerwol; tang; tikje
crop gewas; oogst; opbrengst van gewas; paardenzweep; pluk; rijzweep; teelgewas; wijnoogst
shortening bekorten; inkorten; korter maken; verkorten bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kostenbesparing; verkorting; verkrappen
trim boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abbreviate inkorten; korten afkorten
abridge inkorten; korter maken; verkorten bekorten
clip inkorten; korter maken; verkorten een opdonder verkopen; haar kort laten knippen; knotten; kort knippen; kort maken; korten; kortwieken; scheren
crop inkorten; korter maken; verkorten bijsnijden; haar kort laten knippen; kortwieken; minder maken; minimaliseren
curtail inkorten; korter maken; verkorten afnemen; beknotten; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
shorten inkorten; korten; korter maken; verkorten afkorten; bekorten; kort maken; kort samenvatten; korte tijd blijven; minder maken; minimaliseren; recapituleren; samenvatten; verkrappen
trim inkorten; korter maken; verkorten afwerken; besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; garneren; haar kort laten knippen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; schotels garneren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken

Wiktionary Übersetzungen für inkorten:

inkorten
verb
  1. to shorten or abridge
  2. to cut short an animal's tail
  3. to shorten or contract by using fewer words
  4. to make shorter
  5. (figuratively) cut down or shorten

Cross Translation:
FromToVia
inkorten couch; demean; deprave; discredit; downsize; destroy; ruin; wreck; decrease; lessen; diminish; shrink; abridge; cry down; cut up; demolish; pull to pieces; run down; write down; draw; streak; mortify abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
inkorten abstract; summarize; outline; recapitulate; decrease; lessen; diminish; ease; shrink; abridge; abbreviate; shorten; curtail abrégerrendre plus court.
inkorten diminish; decrease; lessen; ease; shrink; abridge amoindrirrendre moindre.
inkorten abbreviate; abridge; curtail; shorten; behead; decapitate raccourcirrendre plus court.