Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für beknotten (Niederländisch) ins Englisch
beknotten:
Konjugationen für beknotten:
o.t.t.
- beknot
- beknot
- beknot
- beknotten
- beknotten
- beknotten
o.v.t.
- beknotte
- beknotte
- beknotte
- beknotten
- beknotten
- beknotten
v.t.t.
- heb beknot
- hebt beknot
- heeft beknot
- hebben beknot
- hebben beknot
- hebben beknot
v.v.t.
- had beknot
- had beknot
- had beknot
- hadden beknot
- hadden beknot
- hadden beknot
o.t.t.t.
- zal beknotten
- zult beknotten
- zal beknotten
- zullen beknotten
- zullen beknotten
- zullen beknotten
o.v.t.t.
- zou beknotten
- zou beknotten
- zou beknotten
- zouden beknotten
- zouden beknotten
- zouden beknotten
diversen
- beknot!
- beknot!
- beknot
- beknottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze