Niederländisch
Detailübersetzungen für vollopen (Niederländisch) ins Deutsch
vollopen:
-
vollopen (vol worden)
Konjugationen für vollopen:
o.t.t.
- loop vol
- loopt vol
- loopt vol
- lopen vol
- lopen vol
- lopen vol
o.v.t.
- liep vol
- liep vol
- liep vol
- liepen vol
- liepen vol
- liepen vol
v.t.t.
- ben volgelopen
- bent volgelopen
- is volgelopen
- zijn volgelopen
- zijn volgelopen
- zijn volgelopen
v.v.t.
- was volgelopen
- was volgelopen
- was volgelopen
- waren volgelopen
- waren volgelopen
- waren volgelopen
o.t.t.t.
- zal vollopen
- zult vollopen
- zal vollopen
- zullen vollopen
- zullen vollopen
- zullen vollopen
o.v.t.t.
- zou vollopen
- zou vollopen
- zou vollopen
- zouden vollopen
- zouden vollopen
- zouden vollopen
diversen
- loop vol!
- loopt vol!
- volgelopen
- vollopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vollopen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
füllen | vol worden; vollopen | bijvullen; bottelen; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen |
vollaufen | vol worden; vollopen |