Niederländisch

Detailübersetzungen für landen (Niederländisch) ins Deutsch

landen:

landen [de ~] Nomen, Plural

  1. de landen
    die Länder

landen Verb (land, landt, landde, landden, geland)

  1. landen (aankomen op vliegveld)
    landen; einfliegen
    • landen Verb (lande, landst, landt, landte, landtet, gelandet)
    • einfliegen Verb (fliege ein, fliegst ein, fliegt ein, flog ein, flogt ein, eingeflogen)
  2. landen (terechtkomen; neerkomen; op de grond komen)
    zurechtkommen; hinunterkommen; hinkommen; an Land gehen; hingeraten; anlegen; herabsteigen
    • zurechtkommen Verb (komme zurecht, kommst zurecht, kommt zurecht, kam zurecht, kamet zurecht, zurechtgekommen)
    • hinunterkommen Verb (komme hinunter, kommst hinunter, kommt hinunter, kam hinunter, kamt hinunter, hinuntergekommen)
    • hinkommen Verb (komme hin, kommst hin, kommt hin, kam hin, kamt hin, hingekommen)
    • hingeraten Verb (gerate hin, geratest hin, geratet hin, geratete hin, geratetet hin, hingeratet)
    • anlegen Verb (lege an, legst an, legt an, legte an, legtet an, angelegt)
    • herabsteigen Verb (steige herab, steigst herab, steigt herab, stieg herab, stiegt herab, herabgestiegen)
  3. landen (neerdalen; afdalen; neerkomen; )
    absteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen; heruntersteigen; herabsteigen
    • absteigen Verb (steige ab, steigst ab, steigt ab, stieg ab, stieget ab, abgestiegen)
    • hinabsteigen Verb (steige hinab, steigst hinab, steigt hinab, stieg hinab, stieget hinab, hinabgestiegen)
    • hinunterkommen Verb (komme hinunter, kommst hinunter, kommt hinunter, kam hinunter, kamt hinunter, hinuntergekommen)
    • hinuntersteigen Verb (steige hinunter, steigst hinunter, steigt hinunter, stieg hinunter, stiegt hinunter, hinuntergestiegen)
    • niedersteigen Verb (steige nieder, steigst nieder, steigt nieder, stieg nieder, stiegt nieder, niedergestiegen)
    • heruntersteigen Verb (steige herunter, steigst herunter, steigt herunter, stieg herunter, stiegt herunter, heruntergestiegen)
    • herabsteigen Verb (steige herab, steigst herab, steigt herab, stieg herab, stiegt herab, herabgestiegen)

Konjugationen für landen:

o.t.t.
  1. land
  2. landt
  3. landt
  4. landen
  5. landen
  6. landen
o.v.t.
  1. landde
  2. landde
  3. landde
  4. landden
  5. landden
  6. landden
v.t.t.
  1. ben geland
  2. bent geland
  3. is geland
  4. zijn geland
  5. zijn geland
  6. zijn geland
v.v.t.
  1. was geland
  2. was geland
  3. was geland
  4. waren geland
  5. waren geland
  6. waren geland
o.t.t.t.
  1. zal landen
  2. zult landen
  3. zal landen
  4. zullen landen
  5. zullen landen
  6. zullen landen
o.v.t.t.
  1. zou landen
  2. zou landen
  3. zou landen
  4. zouden landen
  5. zouden landen
  6. zouden landen
diversen
  1. land!
  2. landt!
  3. geland
  4. landend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für landen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Länder landen naties; volken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
absteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren
an Land gehen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen
anlegen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanmeren; aantrekken; afmeren; beleggen; bevestigen; debarkeren; installeren; investeren; meren; monteren en aansluiten; ontschepen; plaatsen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
einfliegen aankomen op vliegveld; landen binnenstormen; binnenvliegen; invliegen
herabsteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen afkomen; afstappen; dalen; naar beneden gaan; naar beneden lopen; omlaaggaan; omlaagstappen
heruntersteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afkomen; afstappen; eraf klimmen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; omlaag klauteren; omlaaggaan; omlaagstappen
hinabsteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afstappen; omlaagstappen
hingeraten landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen belanden; geraken; terecht komen; terechtkomen; verzeild raken; verzeilen
hinkommen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aankomen; arriveren; correct zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen; raken; slagen voor; terechtkomen; treffen
hinunterkommen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen afkomen
hinuntersteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afkomen; afstappen; erafklimmen; omlaagstappen
landen aankomen op vliegveld; landen
niedersteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen
zurechtkommen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen op zijn pootjes terechtkomen; slagen voor

Verwandte Wörter für "landen":


Wiktionary Übersetzungen für landen:

landen
verb
  1. vanuit de zee, de lucht of de ruimte voet op vaste bodem zetten

Cross Translation:
FromToVia
landen landen land — to descend to a surface, especially from the air
landen landen land — to bring to land
landen landen atterrir — Arriver au voisinage de la terre (Sens général)

landen form of land:

land [het ~] Nomen

  1. het land (landmassa)
    Land; Ufer; der Wall
  2. het land (natie; staat; rijk)
    Land; der Staat; Reich; die Nation
  3. het land (landschap)
    die Landschaft; Land
  4. het land (platteland)
    die Provinz

Übersetzung Matrix für land:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Land land; landmassa; landschap; natie; rijk; staat bakermat; geboorteland; land van herkomst; land van oorsprong; platteland; thuisland; vaderland
Landschaft land; landschap bakermat; geboorteland; land van herkomst; land van oorsprong; thuisland; vaderland
Nation land; natie; rijk; staat bakermat; geboorteland; land van herkomst; land van oorsprong; natie; thuisland; vaderland; volk
Provinz land; platteland gebied; gewest; platteland; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek
Reich land; natie; rijk; staat koninkrijk; rijk
Staat land; natie; rijk; staat autoriteiten; openbaar gezag; overheid; rijksbestuur; staat
Ufer land; landmassa oever; oevers; vaste grond; wal; wallen; waterkant
Wall land; landmassa dam; dijk; keerdam; stadswal; stuw; stuwdam; vaste grond; veste; wal; waterkering
- rijk; staat

Verwandte Wörter für "land":


Synonyms for "land":


Verwandte Definitionen für "land":

  1. wat geen stad is1
    • wij wonen op het (platte)land1
  2. wat niet door water bedekt is1
    • we stappen uit de boot, we gaan aan land1
  3. gebied binnen bepaalde grenzen met eigen regering1
    • in dit land wonen 14 miljoen mensen1

Wiktionary Übersetzungen für land:

land
noun
  1. gedeelte van het aardoppervlak dat boven water uitsteekt
  2. dat deel van de aardbodem dat geschikt is voor of gebruikt wordt voor bebouwing of landbouw en veeteelt
  3. een geografisch gebied aan één bepaald gezag onderworpen
  4. niet verstedelijkt gebied
  5. het eigen land, het land waar men geboren is

Cross Translation:
FromToVia
land Land country — region of land
land Land; Staat; Vaterland country — nation state
land Land land — part of Earth which is not covered by oceans or other bodies of water
land Land land — real estate or landed property
land Land land — country or region
land binnen- landlocked — surrounded by land
land Feld; Flur; Land; Acker; Parzelle champ — Terrain de campagne
land Bereich; Gebiet; Gegend; Region; Land contrée — géographie|fr certain étendue de pays.
land Scholle glèbeterre du domaine auquel un serf était attacher, à l’époque féodale, en sorte qu’on le vendre avec le fonds.
land Land; Erde terre — Surface de notre planète qui n’est pas recouverte par l’eau
land Boden; Erdboden; Grund; Terrain terresol sur lequel nous marcher, sur lequel les maisons construire, qui produire et nourrir les végétaux.

Verwandte Übersetzungen für landen



Deutsch

Detailübersetzungen für landen (Deutsch) ins Niederländisch

landen:

landen Verb (lande, landst, landt, landte, landtet, gelandet)

  1. landen (einfliegen)
    landen; aankomen op vliegveld

Konjugationen für landen:

Präsens
  1. lande
  2. landst
  3. landt
  4. landen
  5. landt
  6. landen
Imperfekt
  1. landte
  2. landtest
  3. landte
  4. landten
  5. landtet
  6. landten
Perfekt
  1. bin gelandet
  2. bist gelandet
  3. ist gelandet
  4. sind gelandet
  5. seid gelandet
  6. sind gelandet
1. Konjunktiv [1]
  1. lande
  2. landest
  3. lande
  4. landen
  5. landet
  6. landen
2. Konjunktiv
  1. landte
  2. landtest
  3. landte
  4. landten
  5. landtet
  6. landten
Futur 1
  1. werde landen
  2. wirst landen
  3. wird landen
  4. werden landen
  5. werdet landen
  6. werden landen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde landen
  2. würdest landen
  3. würde landen
  4. würden landen
  5. würdet landen
  6. würden landen
Diverses
  1. land!
  2. landt!
  3. landen Sie!
  4. gelandet
  5. landend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für landen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
landen Länder
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aankomen op vliegveld einfliegen; landen
landen einfliegen; landen absteigen; an Land gehen; anlegen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hingeraten; hinkommen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen; zurechtkommen

Synonyms for "landen":


Wiktionary Übersetzungen für landen:

landen
verb
  1. min of meer bij toeval op een bepaalde plaats geraken
  2. vanuit de zee, de lucht of de ruimte voet op vaste bodem zetten
  3. uiteindelijk, vaak per ongeluk, ergens geraken

Cross Translation:
FromToVia
landen landen land — to descend to a surface, especially from the air
landen → [[aan de grond zetten]]; landen land — to bring to land
landen dalen; landen; neerstrijken atterrir — Arriver au voisinage de la terre (Sens général)